[Joachim Oudaan]
Oudaan (Joachim), geb. te Rijnsburg, 7 October 1628, waar zijn vader een bakkerij had. Dagelijks ging hij naar het naburige Leiden om onderwijs te ontvangen, gelijk meer geschiedt bij dorpskinderen en inzonderheid onder kerkelijke bewegingen als destijds bestonden, terwijl hij in zijn vrije uren zijn vader behulpzaam was. Zijne vorderingen in het Grieksch en Latijn trokken de aandacht van vele geleerden, onder anderen van Scriverius, die hem in zijne blindheid bij zich als voorlezer en schrijver nam; zoo dicteerde de oude geleerde hem den voor dien tijd bijzonder critischen: Toetssteen op het oude Goudse Hollantsche Kronykske. In 1656 huwde hij te Rott., nam den steenhandel van zijn schoonvader over en bleef tegelbakker tot aan zijn dood, 26 April 1692 Hij was een ijverig voorstander van de staatsgezinde partij en behoorde tot de Collegianten of Rijnsburgers, van welker opkomst en bedrijf hij in 1672 een Historie schreef.
Van zijne hand verscheen: Anne Gray of Gemartelde onnoozelheid, trsp., Leid. 1648; Koning Konradijn en Hertog Frederik, trsp., Leid. 1649; Servetus, trsp., het vijfde bedrijf, 1655; Het verworpen Huis van Eli, Hoogepriester en Rechter Israëls, trsp., 1671; Haagsche Broeder-Moord of dolle blijdschap, trsp., Frederikstad z.j. (1672). Hierachter: Aanmerkingen op de Beschuldigingen der Heeren de Witten, door denzelfden dichter, Frederikstad z.j. Voorts Hollands Dankbaarheyd op den Dank-dagh, den 13 van Herfstmaand 1651; Wilh. van Rynenburgh, 1651; Scheuring voor Arnoldus Montanus op zijn boek genaamd: Beroerden Oceaan, Amst. 1656; Zweedschen Hoogmoed gebroken op het zeetreffen der Zweedsche en Hollandsche vloten in de Zont, Rott. 1658; Aandachtige treurigheid en hooggereezen vreugde getrokken uit het lijden enz. van onzen Heere, Rott. 1660; Vryheit in Staat en godsdienst op zegenrijke stand der vrije Nederlanden, Rott. 1666; Afschaduwing des zegenpralenden rijks van Jezus Christus, 1666; Woestyn-stryd der Verzoekinge tusschen onzen Heiland en de Staten, 1666; Lijkdicht op Rabo Herman Scheele, 1666; De vryheit op den troon gevestigt, 1667; God in het Goddelijke gekent en doorzien in de schepselen, Rott. 1670; Uitbreiding op het boek van Job, Rott. 1671, Amst. 1714; Op het overlijden van Vrank van Diik (overl. 3 Juni 1680), Rott. 1680; Uitbreiding over het boek der Psalmen in verscheijde dichtmaat door J.O. (het eerste deel), op muzijk gebracht door R. Schrijver, Rott. 1680; Davids Psalmen nieuwelykx op rym-maat gestelt, het meest door J.O., uitgeg. door de opsienders en dienaren der Vereen. Doopsgezinde Gemeente binnen Amst. (op muzijk), Amst. 1684 met titelpl. van Jan Luyken (6e dr., 2 dln., Amst. 1766; Schriftuurlijke Poëzy, Amst. 1714; Toepassing over eenige stukken der openbaringe van Johannes, Rott. 1687; Aan mijn geboorteplaats Rijnsburg; Boet- en treurtranen over de ellenden onzes vaderlands uitgestort bij de arme weezen der stad Rotterdam over den ingang des jaars 1676; Rakende de klugt van Tryntje Cornelis; Weeklage over Brittanjes bloedigen toeleg op overheerschend zeegebied, Rott. 1673; Blijdschap en Zegewensch aan Pieter de Groot over deszelfs betuigde onschuldt en Gerechtige vrijkenning door den Ed. Hove van Holland, Rott. 1676; Rouwklage over de dood van de Ruyter, Rott. 1677; Lijk-rouw der Maasstroom op de ontfanghenis van het lijk des zeevoogds