[Volkerus van Oosterwijck]
Oosterwijck (Volkerus van), geb. te Delft in 1603, werd in 1634, tijdens zijn verblijf te Venetië, als predikant bij de ambassade aldaar, te Rotterdam beroepen. In 1640 ging hij naar Delft, welke gemeente hij diende tot 1670 en er overleed 31 Dec. 1675.
Zijn werken zijn: Gezangen op het Hooglied, 1655; Rymen en Zangen over 't Hooglied, Delft 1655; Keur van Heylige stoffen, Delft 1655; Den Christelycken Seneca ofte Josephs Halls 300 goede spreucken uyt de Engelsche tale op rym gestelt, Delft 1657; De Hofbloemen ofte 300 stichtelijke en leersame Bedenckingen, enz. op rym, Amst. 1659; Het Mom-aenzight van de Doodt afgetrokken ofte Bewijsredenen dat een christen voor de Doodt niet heeft te vreezen. In maniere van een samenspreecking tusschen Titum ende Timotheum, Rott. 1660; Geloofsredenen, dat is: de Heydelbergsche en Nederlantsche Catechismus op zangrymen gestelt, Delft 1660, 1666; Gedichten op W. Teelinks alleenspraken nagevolgt.