[Mr. Sebastiaan Cornelis Nederburgh]
Nederburgh (Mr. Sebastiaan Cornelis), geb. in Den Haag, 7 Maart 1762, studeerde te Leiden, praktizeerde in de Hofplaats, werd daar eerste advocaat der O.I.C. In 1794 werd hij als eerste der vier commissarissen naar de koloniën afgevaardigd ‘tot het opsporen van verregaande malversatiën en frauden en het daarstellen van de noodige redressen en reformen’. Terwijl hij die taak, welke veel kieschheid en niet minder rechtvaardigheid eischte, volbracht, veranderde de omwenteling van 1795 het vaderland en de koloniën, zoodat de verwarringen alhier teweeg brachten, dat op zijn verzoek om te repatriëeren geen antwoord kwam. In 1800 keerde hij terug; in het laatst van 1803 werd hem honorable décharge verleend. Later werd hij lid van den Aziatischen Raad, was onder Lodewijk staatsraad, laatst directeur der publieke schatkist. Hij overl. op zijne goederen nabij 's-Gravenzande, 3 Aug. 1811.
N. was meer een man, uitmuntende door karakter en beginselen, dan een werkzaam letterkundige of schrijver. Naar de gewoonte van zijn tijd maakte hij Fransche verzen, die het destijds in ons land geleverde verre overtreffen. Van zijne hss. heeft zijn kleinzoon de heer James de Fremery (blz. 261), een inventaris opgemaakt, die door Bodel Nyenhuis is opgenomen in de Hand. en Meded. van Lett. 1864; de beschrijver heeft de meeste dier stukken aan het Rijks archief geschonken. Tot zijne gedrukte werken, die zich onderscheiden door helderheid en onomwondenheid der voorstelling, behooren de volgende grootendeels in antwoord op aantijgingen derzulken, die de gevolgen hadden ondervonden der rechtvaardigheid van zijn onderzoek en hem nu wederkeerig beschuldigden: Advertentie aan zijne landgenooten, betrekkelijk onderscheiden gedrukte stukken in de jaren 1799, 1780 en 1801 uitgegeven op naam van D. van Hogendorp, 's-Grav. 1802; Echte stukken betreffende het volbragt onderzoek der verrichtingen van de generale commissie in 1791 benoemd geweest over de O.-I. bezittingen van den Staat en de Kaap de goede Hoop, 's-Grav. 1803; Verh. over de vragen: of het nuttig zijn zoude de O.-I. bez. van den Staat te brengen op den voet der W.-I. volkpl.? en of en in hoe verre het voordeeliger voor dit gemeenebest zijn zoude den Handel op voormelde Bez. door eene uitsluitende comp. te drijven, dan wel die voor allen 's lands ingezetenen open te stellen, enz., ald. 1803.