Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde
(1888-1891)–F. Jos. van den Branden, J.G. Frederiks– Auteursrecht onbekend[Hendrik Jan Nassau]Nassau (Hendrik Jan), wordt opgegeven als geb. te Middelburg 30 Nov. 1791, schoon hij niet in de registers van dien tijd aldaar te vinden, en zijn familienaam daar onbekend is. Eene levensgesch. van hem is moeilijk te schrijven, vermoedelijk alleen door toedoen van den man zelf, die eerst van zich begint melding te maken, als het minder aanzienlijke en voorspoedige tijdvak zijner jonkheid voorbij is. Aanvankelijk moet hij boekverkoopersjongen bij S. van Benthem te Midd. geweest zijn; volgens de vroegere verhalen, aldaar van hem gegeven, verloor hij hier door zijne eigenzinnige onvoorzichtigheid een zijner oogen en verwaarloosde zijn plicht bij het rondbrengen van boeken door zijn onverzadelijken leeslust. In April 1812, toen hij den 3en rang verwierf, was hij ondermeester in Den Haag, een groot jaar later secondant aan de toen vermaarde inrichting van P.J. Rünckel, op 't Hoogezand. Den 15 Oct. 1816 legde hij, aldaar wonende, het ex. voor den eersten rang af; bleef er tot zijne benoeming als ‘Fransch en Hoogduitsch Taalmeester’ te Assen, waar hij 1 Mei 1820 kwam. Zijne talenten brachten daar een' aanzienlijk instituut tot stand, waar ook de oude talen onderwezen werden; hij prom. ‘magna cum laude’ als dr. in de letteren te Gron. 10 Jan. 1829, en trouwde te Emden, 22 Juli 1838; zijne inrichting werd een lat. school, of gymn., waaraan het instituut verbonden bleef; hij werd daarvan rector en is in dien rang opgevolgd door zijn leerling Dr. Noordewier, z.a., den 31 Mei 1857. In Juni 1845 werd hij schoolopziener, en bij de invoering der schoolwet van 1857, in dat jaar, inspecteur over Drente. Hij overl. te Assen, 8 Nov. 1873. Nassau was een oorspronkelijk en practisch geleerde, een zeldzaam verdienstelijk man ten aanzien van het schoolwezen, eene ongewone persoonlijkheid, die met groot talent geteekend werd door zijn' leerling A.W. Stellwagen in De Schoolbode, Gron. 1879. Zijne geschriften, tusschen 1817 en zijn laatsten levenstijd bewerkt, zijn grooter in aantal dan in omvang. Het eerste is een veelmaal gedrukt boekje voor leesonderricht, daarna kwam een Bijbelsche gesch.; Algemeen bekend werd zijne Oude Aardrijkskunde of schets van den staat van de volken der oude gesch., Gron. 1819, 2e dr., 1824, 3e dr., 1852; titeluitgave 1857; Adnotatio in librum Ciceronis: de Senectute, Gron. | |
[pagina 541]
| |
1829. Eene lijst ‘der bekende gedrukte geschr., naar tijdsorde gerangschikt’, vindt men achter het laatste deel der Geschriften, verzameld door zijne leerlingen Schmidt, Nassau Noordewier, Brals en Stellwagen, 3 dln., Gron. 1876-'80 waarin zijne afzonderlijke of verspreide groote en kleinere opstellen met nog ongedrukte zijn opgenomen, en slechts een paar boekjes van minder blijvende beteekenis aan de volledigheid ontbreken. |
|