[Lucretia Wilhelmina van Merken]
Merken (Lucretia Wilhelmina van), geb. te Amst. 21 Aug. 1721, behoorde van moederszijde tot de familie van Gerardt Brandt, ontving eene opvoeding overeenkomstig haren stand als koopmansdochter van dien tijd en niet minder wegens haar aanleg en leerzaamheid; zij werd spoedig bekend met de talrijke beoefenaars der dichtkunst, vooral te Amst., zoodat zij op achttienjarigen leeftijd liet drukken: Feestzang op het eerste eeuwgetijde der Nederl. vrijheid, Amst. 1740. Vijf jaar later verscheen haar trsp. Artemise te Amst. Zonder van hare gelegenheidsverzen te spreken, vermelden wij hare brieven in dichtmaat: Charlotte van Bourbon aan Willem I, Maria de Medicis aan haar zoon Lodewijk XIII, Louise de Coligny aan haar zoon Frederik Hendrik, Johanna Gray aan Maria van Richmond, Leife aan haar vader Erik, eerste bevolker van Groenland, Claudius Civilis aan Julius Brigantinus, Elisabeth van Engeland aan Hendrik den grooten, die, te gelijk met haar Nut der tegenspoeden, te Amst. in 1762 het licht zagen, (herdr. in 1768). Op 47-jarigen leeftijd huwde zij den dichterl. weduwnaar N.S. van Winter. Alleen schr. zij nog: David in twaalf boeken, Amst. 1767, 2e dr. ald. 1768; daarna gaven zij beider werken gezamenlijk uit: Tooneelpoezy, Amst. 1774, waarin Het beleg van Leyden, Jacob Simonsz. de Rijk, Maria van Bourgondie, de Camisards van hare hand zijn; Germanicus in zestien boeken, Amst. 1779; Tooneelpoezij, 2e dl., Amst. 1786, waarin Louise d'Arlac, Sibille van Anjou gemalinne van Guy van Lusignan, koninginne van Jeruzalem en Gelonide, door haar vervaardigd zijn. Zij overl. den 19 Oct. 1789 te Leiden. Van Winter bezorgde hare Brieven en Nagelaten Gedichten, Amst. 1792. Zij had een ruim aandeel in de bewerking der psalmen en gez. voor de Luthersche gem. en den arbeid van Laus Deo salus populo. Beiden liggen in de Nieuwe kerk te Amst. begraven.