[Mr. Jan Jacob Mauricius]
Mauricius (Mr. Jan Jacob), geb. te Amst., 3 Mei 1692, was zoo vroegtijdig ontwikkeld, dat hij reeds den 11 Jan. 1699 in de gasthuiskerk te Amst. een preek hield. Hij werd den 31 Maart 1705 stud. te Leiden, prom. er op den leeftijd van zestien jaren en zette zich als advocaat te 's-Gravenhage neer en werd commies bij den lateren raadpensionaris Isaak van Hoornbeke. Vier jaren later kocht hij een boerderij bij Nijmegen en liet daar een veefokkerij op groote schaal aanleggen. In 1714 vestigde hij zich op een landhoeve in De Beemster. Door den invloed van vermogende vrienden werd hij in 1719 schepen en pensionaris van Purmerende en nog datzelfde jaar gedep. ter verg. van de Staten van Holland en West-Friesland; in 1725 resident bij den Neder-Saksischen Kreitz te Hamburg, acht jaar daarna gouverneur van Suriname. Zijn negenjarig bestuur kenmerkte zich door velerlei onaangenaamheden, zoo zelfs dat men beschuldigingen bij de Staten-Generaal tegen hem inbracht. In 1751 teruggekeerd, werd hij geheel vrijgesproken en eervol ontslagen. Reeds in 1755 zonden de Staten hem andermaal als resident naar Hamburg, waar hij 25 Maart 1768 na een smartelijk en langdurig lijden overleed.
Behalve zijn Lat. dissertatie, schr. hij: Lauwerkrans voor de helden bij den slag van Hochstedt, 1704; De Amsterdamsche Helikon, keerdicht; Kort bericht wegens de Historie van zekeren Izaak Saxel en de beschuldiging der Joden te Nijmegen over het slachten van een christenkint, Amst. 1716; De Remonstrantie aan den Raad der stad Nijmegen door de Joden, Amst. 1716; De zangberg gezuivert. Muizenzang, 's-Hage 1716; Sesostris, koning van Egypte, treurspel, den Franschen Amasis nagevolgd, Amst. 1712, 3e dr. 1735; Europa verkwikt op 't gezicht der vrede, tnsp. ter inwijding van den Nederd. schouwburg te Utrecht, Utr. 1712, 2e dr. 1735; De kruishistorie van den Lijdenden Heiland met een zegezang tot zijne verheerlijking, Amst. 1714; 3e dr. 1752; Het Leidsche Studenten-leven, kluchtig blsp., Leid. 1717, 2e dr. 1735; Voorspel tot opening van den Holl. schouwburg te Hamburg, Hamb. 1740; Het Campement, tnsp., Amst. 1742; De promotie van den ingebeelde zieke, naar Molière, ald. 1742; Pampinon, kluchtig zingspel, ald. 1745. Al deze stukken zijn onder den titel Tooneelpoëzij en de zinspreuk Per haec ad altiora in twee dln. uitgegeven; Gezangen op zee; Dichtl. uitspanningen, Amst. 1753; Vervolg der dichtl. uitsp., Amst. 1754; Nieuwejaars Harangue van de Haagsche Nederl. Tooneelsp., gecadenceerd Monorime, in modern Hollandsch met een zeer sçavante praefatie, (get. Chalcophonus Mathanasius Chrysostomi fil.), ald. 1735, 2e dr. 1755; Besluit der dichtl. uitsp. met verscheiden bijvoegselen, Amst. 1762; Onledige ouderdom, behelzende taal-lievende en hist. uitsp., over 't gebruik en overneming van vreemde woorden; bij welke gelegenheid de krijgsroem onzer voorvaderen verdedigd wordt, 2 dln., Amst. 1765-'66. Voorts andere gelegenheidsstukken, redevoeringen, aanspraken; regtsgeleerde maandelijkse uitspanningen over 't geoorloofde in tegenstelling van 't lichaamelijke en oirbaare en een Recueil van Noordsche zaken (een verzameling van memoriën.)