[Joos Mattelaer]
Mattelaer (Joos), geb. te Kortrijk, waar hij ook overl. 28 Aug. 1687. Alhoewel smid van beroep, onderscheidde hij zich zoodanig, dat hij in 1646 Prins werd der Rederijkerskamer ‘De Kruisbroeders’ zijner geboortestad.
Zijn anagramma is: Al-met-Raet, en zijne nagelatene refereinen en balladen dragen de opschriften: Refereyn op de Clappers; Ballade op den bloedigen ommeganck des lydens ons Heeren Jesu-Christy, gejont aen alle Cruysbroeders ende zusters onder den tytel van minnelyck van herten; Refereyn op de vraghe waerin dat meest de cracht van rechte liefde blyckt; Betoonende waerin den oprechten-edeldom gheleghen is; Betoonende hoe dat de redenrijck hemels ende uyt Godt begonst is; Op de vraghe welck dat de dry schoonste blommen des werelts zijn, te weten den deuchdelyckste, de eerlyckste, de geestelyckste; Tot lof van den teghenspoet en ider smenschen cruys; Betoonende dat de ruste van ons verstande vreeze Gods is; Van d'hooverdie; Geestelyck amoureus; Op die twoort Gods hooren en niet volghen; Hoe dat wy elckander moeten beminnen; Tot lof van den Redenrycke; Balladen hoe dat de redenryck begonst is; Refereyn op tverwinnen syn selfs; Van de wercken Gods.