[Jan de Marre]
Marre (Jan de), geb. te Amst. 23 Aug. 1696, voer van 1708-'31 ter koopvaardij en begon zijn dichterlijke loopbaan gedurende zijn laatste reis als scheepskapitein naar Oost-Indië in 1728. Na zijn terugkomst in het vaderland, 1732, werd hij adsistent van het bestuur over den schouwburg en overl. 19 Jan. 1763 in zijn geboortestad.
Hij schreef: Marcus Curtius of Liefde voor 't Vaderland, Amst. 1734, 4e dr. 1759; Jacoba van Beijeren, oorspronkelijk trsp., Amst. 1736, 3e dr. 1761; Het eeuwgetijde van den Amsterd. schouwburg, 7 January 1738; Batavia, begrepen in zes boeken, Amst. 1740; Het feest der liefde, 1741; Bespiegelingen over Gods wijsheid in het bestier der schepselen, waarachter zijn Eerezang voor de Kaap de Goede Hoop, in drie zangen, Amst. 1746; Hof- en Mengeldichten, Amst. 1746.