Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde
(1888-1891)–F. Jos. van den Branden, J.G. Frederiks– Auteursrecht onbekend
[pagina 488]
| |
1235 geb. in ‘Bruxambacht’ of ‘het Vrije van Brugge’, en vertrok vandaar naar Maerlant op Oostvoorne, een dorp grenzende aan Brielle en daarmee later tot een stad samengesmolten. Hij was er koster en hield er zich aanvankelijk, nam. tusschen 1257 en 1265 met het vertalen van ridderromans bezig. Achtereenvolgens vertaalde hij: Alexanders Geesten, uit het Latijn van Gauthier de Chastillon en opgedragen aan zekere edelvrouw Gheile; daarna Die Historie van den Grale en Merlijns boeck, uit het Fr. van Robert de Borron en opgedragen aan Albrecht, heer van Voorne; vervolgens den roman van Torec, uit het Fr., en eindelijk Die Historie van Troyen, uit het Fr. van Benoit de St. More. In dienzelfden tijd vervaardigde hij ook nog twee, nu verloren, werkjes: Sompniarijs en Corte Lapidarijs, het laatste waarschijnlijk vertaald uit het Latijn van Marbódeus. Toen kwam er een omkeer in zijn leven. Hij begon berouw te gevoelen over het vertalen van onzedelijke leugenverhalen, zooals hij de ridderromans noemde, en legde zich bij zijn dichten nu verder toe op wetenschappelijke onderwerpen, ten einde degelijke kennis, waarheid en verlichting te verspreiden. Een der eerste werken in dien geest, Heimelicheit der Heimelicheden, een tractaat over de regeerkunst, waarvan het oorspronkelijke aan Aristoteles werd toegeschreven, is omstreeks 1266 vermoedelijk voor Floris V vertaald. Eene samenspraak in strophenvorm, Wapene Martijn, opent eene rij van grootendeels oorspronkelijke strophische gedichten, die echter niet meer te Maerlant geschreven zijn, maar te Damme in het Brugsche Vrije, waar de dichter omstreeks 1266 schepenklerk moet geworden zijn. Daar vertaalde hij ook: Der Naturen Bloeme, uit het Latijn van Thomas van Cantempré. Hij droeg het op aan Heer Nicolaas van Cats. Vervolgens vertaalde hij er de, later onder den naam van Rijmbijbel bekend geworden, Scolastica van Petrus Comestor, waarbij hij in 1271 een vervolg voltooide, Die Wrake van Jherusalem. De Rijmbijbel haalde hem de vijandschap der geestelijkheid op den hals. Hij schijnt zich voor de kerkelijke overheid (denkelijk den bisschop van Utrecht) te hebben moeten verantwoorden. Misschien staat daarmee in verband, dat hij voor broeder Alaert, den gardiaan van het Franciscanerklooster te Utrecht het Leven van St. Franciscus uit het Latijn van Bonaventura vertaalde, nadat hij ook reeds, een nu verloren, Leven van Ste. Clara had gedicht. In 1283 begon hij op verzoek van Floris V zijn hoofdwerk, den Spiegel Historiael te bewerken naar het Latijn van Vincentius van Beauvais; maar hij voltooide er slechts de eerste en derde partie en het begin der vierde partie van, zonder dat men de reden weet, waarom hij het werk afbrak. Zijn sterfjaar is onzeker. In of na 1291 klaagde hij in zijn lied Van den Lande van Oversee over den val van Aker, maar hoelang hij daarna nog geleefd heeft, weet men niet. Een gebrekkig overgeleverd grafschrift, minstens honderd jaar na zijnen dood geplaatst op zijn grafsteen te Damme, waar hij overleed, geeft 1300 als zijn sterfjaar op, maar er is reden om te vermoeden, dat daar slechts een rond getal is genoemd, en dat hij reeds in of vóór 1299 gestorven zal zijn. In 1860 is er voor hem te Damme een standbeeld opgericht. Zijne nog bewaard gebleven werken zijn: Alexanders Geesten, uitgeg. door F.A. Snellaert, Brussel 1860-'61 en door Dr. J. Franck, Gron. 1882; Historie van den Grale en Merlijn, uitgeg. door Dr. J. van Vloten, Leid. 1880-'82; Roman van Torec, uitgeg. door Dr. Jan te Winkel, Leid. 1875; Historie van Troyen, episodes, zijn uitgeg. door Dr. J. Verdam, Gron. 1874, het geheel wordt sinds 1889 uitgeg. door Jhr. Nap. de Pauw en E. Gailliard; Heimelicheit der Heimelicheden, uitgeg. door Dr. J. Clarisse, Dordrecht 1838 en door E. Kausler, Denkmäler II, 1844; Der Naturen Bloeme, uitgeg. door Dr. E. Verwijs, Gron. 1878; Scolastica of Rijmbijbel met Die Wrake van Jherusalem, uitgeg. door J. David, Brussel 1858-'69; Leven van St. Franciscus, uitgeg. door J. Tideman, Leid. 1848; Spiegel Historiael, uitgeg. door Dr. M. de Vries en Dr. E. Verwijs, Leid. 1857-'63; Strophische Gedichten, 't laatst alle met elkaar uitgeg. door Dr. E. Verwijs, Gron. 1880; Die strophische gedichten zijn: De eerste Martijn; Dander Martijn; Die derde Martijn of van der Drievoudichede (De drie Martijns werden in 1496 te Antwerpen gedrukt, en omstreeks denzelfden tijd werd er ook eene Fransche vertaling van uitgegeven. Eene door Jan Bukelare gedichte Latijnsche vertaling der drie Martijns is uitgeg. door C.P. Serrure, Vaderl. Museum, I, 116-199); Van ons Heren Wonden; Van den vijf vrouden: Die clausule van der Bible; Disputacie van onser Vrouwen ende van den heilegen Cruse; Der Kerken claghe; Van den Lande van Oversee. J.t.W. (Dr. J. te Winkel, Maerlant's werken als spiegel van de dertiende eeuw, Leiden 1877.) |
|