Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde
(1888-1891)–F. Jos. van den Branden, J.G. Frederiks– Auteursrecht onbekend[Jacobus Lydius]Lydius (Jacobus), wiens grootvader, uit de Palts afkomstig, (oorspronkelijk van eene verdrevene Deventersche luthersche familie), de stamvader was van veel geleerden en pred., werd te Dordrecht geb., 5 Oct. 1630 als stud. te Leiden ingeschreven, 20 jaren oud, in 1633 pred. te Bleskensgraaf, en vier jaren daarna te Dordrecht; was in 1643 aan het buitengewoon gezantschap naar Engeland toegevoegd, bediende de Dortsche gemeente tot aan zijn dood in 1679. Hij was zeer bevriend met Cats en bij buitenl. geleerden niet minder geacht dan bij zijne land- en stadgenooten. Van zijne Nederl. geschr., die in aantal en gehalte verre overtroffen worden door de toenmaals en noodzakelijk in 't Latijn geschrevene, zijn de meeste in zijn tijd evenzeer gebruikelijke twistschriften, vooral tegen pater Corn. Hasart, z.a., waarvan bekend zijn: Roomschen Uylenspiegel, getrocken uyt verscheyden oude Roomsch-Catholyke Legende-boeken ende andere schrijvers. Vermakelyck ende stichtelyck om te lesen, voor alle Catholycke Hertekens, Amst. 1617, verscheiden malen herdrukt en gevolgd door een aantal tegen- en verweerschriften. Van gemoedelijker aard zijn: Het verheerlykte ofte verhoogde Nederland, Amst. 1688; Vrolicke Ueren des doodts ofte der wysen vermaek, Dordr. 1640; Weeklage over den inbreuk van den Alblasserwaard, Dordr. 1659; Het meesterstuck van S. de Koninck ontdekt, Dordr. 1650. |
|