[Cornelis Loots]
Loots (Cornelis), geb. 6 Juni 1765 te Amst., werd voor den handel opgeleid, doch naar de algemeene wijze zijner dagen en de toenmalige inrichtingen en gelegenheden, legde hij zich bijzonder toe op letterk. studiën en was bevriend met de voornaamste dichters en prozaschrijvers van zijn tijd. In 1796 deed hij zijn eed als makelaar. Zijne vaderl. gedichten wekten dikwijls den argwaan der politie op, en bracht hem zelfs in gevaar, - eene eer, die hij met zijn zwager Helmers deelde. Hij overl. te Amsterdam 10 Oct. 1834.
Hij vertaalde uit het Fr. en Hgd. eene menigte stukken voor het Amst. tooneel. Zijne oorspr. werken zijn: Melpomene, voorgesteld door J.C. Wattier aan de kunstl. burgerij in den Nat. Schouwb. der Bat. Rep, te Amst., 1799; De vrede op 't vaste land, 1801; Eeuwzang, 1801; Beschaving het geluk der volkeren, 1802; De algemeene vrede, 1802; Beschouwing van Amst., 1803; Leonidas in de engte van Thermopyle, 1804; De voortreffelijkheid van den mensch in de beoefening der schoone kunsten, lierzang, 1806; Rouwzang ter gedachtenisv. van Jaques Kuyper, 1808; De lof der M. tot Nut van 't Algemeen, 1810; Nederlands verlossing in 1813, 1814; Dichtstuk ter gelegenheid van het tweede eeuwgetijde der beurs van Amst., 1813; Aan Z.K.H. Willem Frederik, souvereinen vorst der Ver. Ned., het Instituut bezoekende, 1814; Nederl. verlossing gevierd, 1814; Ter eerste verjaring van den veldslag bij Waterloo, 18 Juni 1816; Vreugdezang over den oogst, 1817; Gedichten, 4 dln., 1816-'17; De mensch, 1819; Zangen ter Alg. verg. der Mij. tot Nut, 1819 en 1821; Hulde aan de naged. van J. van den Vondel, 1820; Nieuwe Gedichten, 1821; Feestzang bij het vierde eeuwfeest van de boekdrukk. te Haarlem, 1825; De menschlievendheid. 1825; Bij den vrijwilligen heldendood van J.C.J. van Speijk, 1831; Opwekking der mogendheden ter heirvaart naar Parijs, 1831; Chassé op het puin der citadel van Antwerpen, 1832 Gedagten bij het overlijden des HoogEerw. heeren G.H. Lagers, 1833; Nagelaten gedichten, 2 dln., 1856, door Tollens en M.C. van Hall bezorgd. Onder zijne losse gedichten in jaarboekjes, enz. opgenomen, munten uit: Overwinning der Nederlanders op Chattam (1798), De dwingelandij (1800), De volkswoede aan de nagedachtenis van de gebroeders de Witt (1802), De Batavieren ten tijde van Cajus Julius Cesar (1805), welk laatste stuk vooral de verontwaardiging van het Fransche bestuur opwekte, zoodat zelfs de gevangenneming van den dichter geëischt, doch door Koning Lodewijk geweigerd werd; verder nog De Holl. taal (1814), Lofdicht op Brederode, Huig de Groot, De dood van Egmond en Hoorne, Oogstlied aan St. Jacob, enz. Al zijne werken werden te Amsterdam gedrukt.