[Thomas van Loo]
Loo (Thomas van), geb. 1778 te Oostende, werd leeraar in de schei- en kruidkunde te Brugge, alwaar hij overl. op 15 Febr. 1851. In het begin dezer eeuw behaalde hij talrijke prijzen in de poëzie, zooals onder anderen in den wedstrijd geopend door de Rederijkerskamer van Oudenaarde, met de gedichten op Napoleon I en Paus Pius VII, en te Geraardsbergen met een dichtstuk op het onderwerp: Wat de schouwburg vermag op de beschaving der volkeren.
Afzonderlijk verscheen van dezen schrijver: Dichterlijke voorlezingen behelzende twee uittreksels eener Nederlandsche dichtkunst en den veldslag by Nieuwpoort, Brugge 1821; Voorleezingen gedaen in de zael der Koninglyke Maetschappy van vaderlandsche Tael- en letterkunde te Brugge, Brugge 1822; Rouwklacht van Th. van Loo op zijne Moeder, Brugge 1836; Vlaemsche dichtkunst, in vier zangen in heldenverzen beschreven en verrykt met geschied- en letterkundige aenteekeningen, gevolgd door de Vlaemsche Prosodia, door Th. van Loo, lid der Provinciale geneeskundige commissie van West-Vlaenderen, enz., Brugge 1842; In het Belgisch Museum, D. I, blz. 304, leverde hij ook een gedicht: Lof der Nederduitsche tael.