[Mr. Jakob van Leeuwen]
Leeuwen (Mr. Jakob van), geb. 29 April 1787 te Nieuwkoop, waar zijn vader burgemeester was, stud. eerst aan het seminarium der Remonstr., doch toen hij door de tijdsomstandigheden zijne studiën niet kon voortzetten, werd hij in 1811 gouverneur bij de kinderen van den heer Boelens, president der rechtbank te Heerenveen. Achtereenvolgens werd hij (1813) commiesgriffier, (1828) griffier van de rechtbank te Leeuwarden (1828), griffier van het Prov. Gerechtshof van Friesland, in 1840 bovendien archivaris, en in 1850 bibliothecaris, welke betrekkingen hij tot zijn dood 12 Juli 1857 waarnam.
Behalve catalogi en registers van boekerijen en archieven, bijdr. in tijdschr., enz. gaf hij: Op de verlossing van Nederland en de terugkomst van eenige Vriesche jongelingen geroepen tot de eerewacht des Franschen keizers, gedicht, Leeuw. 1813; Geschiedk. tafereel van den Watervloed en de Overstroomingen in Vriesland iu 1825, Leeuw. 1826; Koning Willem II in Friesland in 1841, Leeuw. 1842; De giftmoord van P.S. Weynsma aan sijne vrouw gepleegd, 1837; H. van Martena's bedevaert nae dat H. Land, 1843; Sicco van Goslinga als krijgs- en staatsman, Workum 1844; Hulde aan Eise Eisinga, 1847; De Ambassadeur Ulbe Aylva van Burmania, 1848; Het geslacht Sirtema van Grovestins, 1848; De generaal Hans Willem baron van Aylva en zijn geslacht, 1850; Het geslacht Arnoldi, 1851 (meestal overdrukken uit De Vrije Fries); Vaarwel aan den geëerbiedigden Koning en H.D. verheven Gemalinne, Leeuw. 1841; Oude Friesche Spreekwoorden, Leeuw. 1843; De veroodeelde Dichter of het Poëtenmaal in de maan, Leeuw. 1842; De gildetoren van het Groot Veerschippers-Gild te Harlingen, benevens de Drinkhoren van het St. Antonie-Gild, Work. 1859; Iets over P.A. de Huybert, boezemvriend van Willem van Haren. Verder gaf hij tal van levensberichten in onderscheiden jaarboeken en tijdschriften als van: Ecco Epkema, Menno van Coehoorn, Onno Zwier van Haren, Johan van Nassau den Ouden, Graaf Johan Maurits van Nassau, Prinses Albertina Agnes, Johan de Witt, Caspar Fagel, enz.
(Hand. Mij. Ned. Lett., 1858.)