in 't boeckvercopersgild; reeds 18 Maart 1637 werd hij ingeschreven in het makelaarsboek en staat daarin opgegeven als 11 April 1646 overleden. De kennis aangaande hem is gering; hij was een werkzaam lid van de Kamer In liefde bloeyende, ijverde zeer voor de oprichting van een schouwburg en schr. eene Inleydinge op de musyck kamer [het concertgebouw]: Ic blyft in Eelen Doen, in Majo 1634.
Zijne omgeving doet denken aan zijne kerkelijke gemeenschap buiten de protest., waarschijnlijk behoorde hij tot de doopsgezinden; zijne werken zijn meest door Nolpe geïllustreerd; het daarin aanwezig zijn van eene of meer etsen van Rembrandt wordt thans tegengesproken. Als dichter in de groote dagen van Vondel heeft zijne vermaardheid geleden onder den roem zijner tijdgenooten, maar hij verdient eene opzettelijke studie, gelijk wij die van menigeen zijner kunstbroeders bezitten.
De verzamelingen zijner dichtwerken zijn: Eerlijcke Tytkorting, bevattende: Zinnebeelden; Minnelycke Sangh-rijmpies; Eenighe bruylofts-ged.; Diana; Cloris en Philida, Rosemondt en Raniclis; Helena; Juliana en Claudiaen; Inl. op de Amst. musyck-kamer; Kracht der deuchden; Noots. wereldhaten, met portret, Amst. 1634; Pampiere Wereld of wereldlicke oeffeninge, Amst. bij J.H. Krul, 1644; id. ald. wed. J.J. Schipper, 1681. Afz. verschenen: Wereldt-hatende noodsaeckelyck, Amst. 1627, met portr. aet. 25; Amstels linde of 't Hof der Nimphen, ald. 1627; Den Christelicken Hovelingh mis-pryzend het Hoofsche leven, 1642; Minne-spiegel en wegwyser ter deugden, 2 dln., ald. 1640, ald. 1662, Utr. 1672; Diana, hermaeckt en verbetert, 1643; opnieuw verbetert, 1659 en latere volksuitgaven; de Hellevaert van Rodemont, tnsp., Amst. 1645. Van zijn' tooneelarbeid zijn verscheidene stukken, ook na zijn dood, afz. uitgegeven.