Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde

[Jan Krabbendam]

Krabbendam (Jan), geb. 19 Febr. 1803 op het landgoed Nijenburg te Heiloo, waar zijn Vader tuinman was, was sedert 1827 zadelmaker te Alkmaar en overl. daar 16 Dec. 1884. Het weinige, dat hij op school leerde, trachtte hij door veel lezen en eigen studie aan te vullen en zoo bereikte hij zijn wensch om voor de pers te kunnen schrijven; hij heeft langen tijd een groot aantal lezers gehad.

Van zijne twee en zeventig geschr. volhier: Vier dagen op reis of de zevende October, Amst. 1832; Lectuur voor blijmoe-

[p. 439]

digen, Amst. 1834; Willem Berkveld of de kleine bedelaar, 2 dln., Amst. 1835; Eleonora van Lichtenvelde of de blinde uit den bouwval, Amst. 1836; Tegen stroom is het kwaad roeijen of drie maanden uit het leven van Jonas Waterbeers, Amst. 1836; Catharina Rembrands of het beleg van Alkmaar in 1573, Amst. 1836; De non of de ondergang van de abdij van Rijnsburg, Amst. 1837; De vrijbuiter, 2 dln., Amst. 1837; De vrijwilliger of de belegering van Gron. in 1672, Amst. 1837; Jonker Frans van Brederode, Amst. 1839; Schaduwstukken, Alkm. 1839; Olivier van Noort, Amst. 1842; Claes Compaen, 2 dln., N. Diep 1844; Het huis te Laegh of de Witte Wijven, Alkm. 1849; De Musketier, Alkm. 1856; Peter van Vlooswijk. Maanlichten en Nachtschaduwen, 2 dln., Amst. 1854; Frans de Wapensmid, 2 dln., Alkm. 1859; Sebalt de Jonghe, Dev. 1865; De Rosbaard, Dev. 1866. Voorts versch. novellen in den Alm. voor Blijgeestigen, Europa. 't Ned. Magazijn enz.

(Alkm. Ct., 19 Dec. 1884.)