[Jan Kops]
Kops (Jan), geb. te Amst. 6 Maart 1765, was doopsgezind pred. te Leiden, tot aan de omwenteling van 1795, die hem een' korten tijd in het stadsbestuur bracht, waarna hij tot den landbouw overging, zoodat de nieuwe regeering hem benoemde tot directeur van den landbouw in 1799; hij was dit tot 1812, richtte het kabinet van landbouw in; werd hgl. in de landhuishoudkunde te Utrecht, welken post hij tot 1835 bekleedde en overl. 9 Jan. 1849.
Hij schr.: Over het onredelijke der onverschilligheid omtrent godsd. waarheden en het verstandig ijveren voor de waarheid, (bekr. bij Teyler); Inwijdingsredev. over het aanbelang van het acad. onderw. in de Ned. landhuishoudkunde, Utr. 1816; Proeven van uiterl. welsprekendheid in navolging van P. Francius, benevens een Redev. over J. Cats, Haarl. 1818; Uitgezochte stichtelijke ged. van D. Rz. Camphuizen naar de hedend. taal en spelling en met korte aant. Vooraf een Levensberigt van den dichter met eenige nieuwe bijdragen, Utr. 1839; Hulde aan de letterk. verdiensten van Mr. Jac. Scheltema, Utr. 1836. Voorts verscheiden geschr. over landbouw en landhuishoudkunde, waarvan de Flora Batava, het beroemde plaatwerk van den kundigen uitgever Jan Chr. Sepp, z.a., wel het meest bekende zijner werken is; het verscheen te Amst. in 1824 en vv. in 4 dln. en 80 pl. van dl. V.