[Jacob Lodewijk Kesteloot]
Kesteloot (Jacob Lodewijk), geb te Nieupoort, in Vlaanderen, 9 Oct. 1778, werd opgeleid voor de geneeskunde, week uit zijn vaderland om de conscriptie te ontgaan en studeerde te Leiden, waar hij in de medicijnen promoveerde (1800). Hij vestigde zich als geneesheer, eerst te Vlaardingen, later te 's-Gravenhage, waar koning Lodewijk hem aan zijn kabinet verbond. In 1817 werd K. benoemd tot hoogleeraar in de geneeskunde aan de toen opgerichte Hoogeschool van Gent, welken post hij waarnam tot 1831, toen hij zijn emeritaat vroeg en verkreeg. Zijne laatste levensjaren bracht hij te Gent in taal- en letterkundige oefeningen door en stierf aldaar 5 Juli 1852.
De opsomming zijner Fransche en geneeskundige werken vallen buiten het bestek van dit woordenboek; zijne taal en letterkundige zijn de volgende: Lofrede op Hermanus Boerhaave (bekroond door de Holl. Maatsch. voor Fraaie Kunsten en Wetenschappen), Leid. 1819 (2e dr., Gent 1825), Hulde aan Gerardus van Swieten, Gent 1826; Redevoering uitgesproken bij de plegtige inwijding van het academisch paleis der hoogeschool te Gend, aldaar 1826; Levensberigt van Prof. P.S. Kok, Gent 1840; Briefwisseling van Mr. W. Bilderdijk met Prof. Kesteloot, Rott. en Gouda 1842; Hulde aan de nagedachtenis van Mr. A.R. Falck, vrij gevolgd naar het Fransch van den heer A. Quetelet, met naschrift en bijlagen voorzien, 's-Hage 1844; Oldenbarnevelds heerlijkheid Rodenrijs, onuitgegeven opschriften van Vondel, Gent 1852. Voorts verhandelingen, boekbeoordeelingen, mededeelingen, enz in den Schouwburg van in- en uitlandsche letter- en huishoudkunde, 's-Hage 1805, en de werken der Koninklijke Academie der Kunsten en Letteren te Brussel en in eenige Fransche tijdschriften.