[Johannes Ernestus Jungius]
Jungius (Johannes Ernestus), geb. te Rodheim in het voorm. graafschap Hanau, kwam den 11 Sept. 1734 als 20-jarig stud. te Leiden, werd in 1735 proponent, in 1740 pred. te Dalfsen, het vlg. jaar te Oudewater en in 1745 te Zutfen. Nadat hij de geboorte van Willem V in 't Lat. had bezongen, gaf hij in het volg. jaar 1749 in zijne woonpl. het 1e deel uit van: De verborgentheit der laatste tijden, die aanstaande zijn, geopent in eene volgens den betoogtrant des wiskundigen ingerichte verklaringe en eene daarbij gevoegde oplossinge van de drie grootste raadselen der H.S., eerst van het Gezigt van Avond en Morgen, de tweede van de Reekeninge der Tijden, de derde van het getal des Beestes. Dit niet zeer heldere betoog, als herdrukt te Zutfen in 1740 in den handel bekend, werd opgevolgd door een tweede boek: Verkl. van den Roomschen Paus voor 't Beest en den Antichrist, door de openinge van de verborgenheit des Beests en deszelfs getal 666, een foliant met platen. Hiervan werd het hs., ter goedkeuring aan de theol. faculteit overgelegd, door den Harderwijkschen senaat verzegeld en verbeurdverklaard. In het archief te Zutfen bevinden zich een exemplaar en de koperen platen met afdr. der illustratie van dit opgehaalde boek, dat, in verkorten inhoud meermalen herdrukt, heel wat geschrijf voor en tegen het duizendjarige rijk voortbracht, maar veroorzaakte, dat de auteur in 1753 werd ‘gesuspendeert’; hij werd op grond van krankzinnigheid ontslagen, door tusschenkomst van zijn broeder den Amersfoortschen rector, met een jaargeld begunstigd, en overl. 20 Nov. 1775 te Schellingwoude.
(Dr. C. Sepp, Joh Stinstra, 2, 170-179.)