[Josua van Iperen]
Iperen (Josua van), geb. 23 Febr. 1726 te Middelburg, waar zijn vader klerk ter weeskamer en diaken was, stud. te Gron. en te Leiden, en werd in 1748 tot '65 pred. te Lillo, in 1766 te Vere; in 1722 zat hij in de commissie voor de nieuwe Psalm-berijming; in Juli 1778 verplichtten hem teleurstellingen en persoonlijke aangelegenheden naar Indië te gaan; hij kwam eerst in Maart 1779 te Batavia aan, en overl. reeds den 11 Febr. 1780. Hij was lid van de meeste geleerde genootschappen in ons vaderland en werd in 1752 hon. causa doctor in de wijsbegeerte te Groningen.
Hij schreef, behalve losse dichtst., kerkelijke, natuurwetensch. en taalk. verhandelingen: Proeve van taalkunde als eene wetenschap behandeld, Amst. 1765, 2e dr. 1773, 3e dr. Leiden 1786; Inhuldiging van Willem V te Vere, 28 Mei 1766, Middelb. 1767; E. Young's Klaagzangen of Nagtgedagten in het Nederd. nagezongen, Middelb. 1767; Opvoeding der meisjes en Chalotais' onderwijs voor een prinses, Amst. 1771; Tweehonderdjarig Jubelfeest der Nederl. vrijheid, Middelb. 1772; Geboortezang op den jongen Erfprins, Middelb. 1772; Historische redevoering, bij het ontdekken der gedenknaald ter eere van Joannes van Miggrode, Amst. 1774; Obadja, dichtkundig opgehelderd, Middelb. 1776; Brieven over het Hooglied, 2 dln., 's-Hage 1776; Kerkelijke Historie van het Psalmgezang der Christenen en van onze verbeterde Nederd. Psalmberijminge, 2 dln., Amst. 1777; Vertaling van eene schets eener nieuwe verklaring van Salomons Hooglied door Th. Harmer, Utr. 1778. In de hss. van de Mij. der Ned. Lett. is eene kopie zijner Wdlijst van Nederl. en bastaardw. A-E.
(Nagtglas, Levensberichten.)