[Jan van der Hoeven]
Hoeven (Jan van der), insgelijks broeder van des Amorie en Pruys, werd geb. te Rott. 9 Febr. 1802 en tot chirurgijn opgeleid, doch wilde liever de hoogeschool bezoeken en zijn stiefvader dr. Pruys liet hem na voldoende voorbereiding naar de academie gaan, zoodat hij in drie jaar tijds prom., 1819. Daarop deed hij een wetensch. reis naar Parijs en Straatsburg en vestigde zich toen als geneesheer te Rott.; in 1826 werd hij te Leiden hoogl. in zoölogie en mineralogie en was dit, 42 jaren lang, tot aan zijn dood, 10 Maart 1868.
Buiten zijne studievakken schr. hij: Herinneringen aan een reis naar Stokholm in Julij 1842, 2e verm. uitg., Amst. 1845, eerst geplaatst in de Vad. Letteroef.; Redev. en verh., Amst. 1846; Gaan wij een nieuwe barbaarschheid te gemoet? Een voorspelling van Niebuhr, Leid. en Amst. 1849. Beroemd zijn: Beknopte Handl. tot de natuurlijke geschiedenis van het Dierenrijk, Haarl. 1836, 2e druk onder den titel: Leerb. der dierkunde, 2 dln., Amst. 1827-'33, 3e druk 1855. Onder de talrijke verspr. opstellen: Levensbericht van G. Vrolik. Jaarb. Kon. Acad. 1859, en van W. Vrolik, ald. 1863, en Hand. Lett. 1864. Voorts behalve Lat. werken, vertalingen, bijdragen in tijdschriften, in Ned. Tijdschrift voor geneesk., Vad. Letteroef., Album der Natuur.
(Hand. Mij. Ned. Lett., 1870.)