Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde
(1888-1891)–F. Jos. van den Branden, J.G. Frederiks– Auteursrecht onbekend
[pagina 339]
| |
25 April 1843 onderbibliothecaris zijner vaderstad. In Oct. 1844 werd hij leeraar aan het stadscollege te Mechelen en in Sept. 1845 leeraar aan het stedelijk Atheneum van Gent. Toen dit onderwijsgesticht in 1851 tot koninklijk Atheneum was verheven, werd hij den 15 Sept. tot Staats-leeraar benoemd. In 1854 werd hij ook belast met eenen leergang van Vlaamsche letterkunde aan de Gentsche Hoogeschool, van welke hij op 12 Juli 1864 buitengewoon hoogleeraar van Nederlandsche taal werd benoemd. Ook werd hij daar in 1871 belast met het onderricht in de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde, in 1876 met den leergang van algemeene spraakkunst en in 1881 met dien van de vergelijkende geschiedenis van de Germaansche letterkunden. Ter bevordering der Vlaamsche Zaak trad Heremans in de politiek. Hij werd gekozen in Mei 1870 tot lid van den Provincialen Raad, in Oct. 1875 tot raadsheer der stad Gent, wier Schepene van onderwijs hij was van 1879 tot 1882, wanneer hij om gezondheidsredenen ontslag nam van al zijne ambten. Echter herstelde de rust zijne gezondheid niet en hij overl. den 13 Maart 1884. Van zijn negentiende jaar trad Heremans op in de Vlaamsche Beweging en aanstonds onderscheidde hij zich als de vlijtigste en kundigste beoordeelaar onzer vaderlandsche schrijvers. Als leeraar boezemde hij de jeugd liefde in voor eigen schoon en eigen taal. Niet alleen als leeraar en strijder voor de Vlaamsche Zaak, maar voornamelijk als taalkundige bewees hij uitstekende diensten. Hij leverde bijdragen in de voornaamste Zuid- en Noord-Nederlandsche tijdschriften en Verslagen der Taalcongressen, waarvan hij een der geleerdste voorstanders was. Afzonderlijk gaf hij uit: Beknopte Nederduitsche spraekleer, Gent 1846, 14 uitgaven; Beknopte Nederduitsche versificatie, Antw. 1846; Iets over het rijm, Antw. 1847; Levensschets van Karel Lodewijk Ledeganck, Antw. 1847; Levensschets van Jan Theodoor van Rijswijck, Antw. 1850; Keus uit de verhalen van Zschokke, Gent 1851; H. Zschokke, novellen uit het Hgd., Gent 1853; J. Van Vondel, Vier treurspelen: Lucifer, Gijsbrecht van Amstel, Palamedes, Maria Stuart, met aenteekeningen uitgegeven, Gent 1853; Iets over geweest zijn en geweest hebben, Antw. 1853; Bloemlezing uit Nederduitsche dichters, Gent 1853; Beknopte Nederduitsche spraekleer, ten gebruike der scholen van middelbaer onderwys, Gent 1854; Het Taelverbond, Tydschrift voor geschiedenis, tael-, oudheid- en letterkunde, 1853-1854; Bloemlezing uit Nederduitsche prozaschryvers (van P. Cz. Hooft tot op onzen tyd) verzameld, Gent 1855; Het Leesmuseum, Tydschrift voor letteren, wetenschappen en kunsten, onder 't bestuer van J.F.J. Heremans, P. de Baets en Edw. Campens, 7 dln., Gent 1856-9; Over het wenschelijke van eene eenparige spelling onzer taal in Noord- en Zuid-Nederland, Gent 1861; Nederlandsche metriek, Gent 1862; Het geslacht van de zelfstandige naamwoorden oog en oor, Bruss. 1864; Spelling der Nederduitsche taal, koninklijke besluiten, enz., Gent 1864; Fransch-Nederlandsch, en Nederlandsch-Fransch woordenboek, 2 dln., Antw. 1865-8; Levensschets van Professor J.B. David, Leiden 1868; Nederlandsche Dichterhalle, Gent 1858-'64; Van den lande van Overzee en der kerken Claghe, twee strophische gedichten van J. van Maerlant, Gent 1871; Over den invloed van Noord-Nederland op de letterkunde in de Zuidelijke Provinciën, gedurende het tijdperk 1815-1830, Antw. 1874; Beknopte Nederlandsche Metriek, Gent 1874; Hoffman von Fallersleben en de Nederlandsche Letterkunde, Gent 1874; Nederlandsch Museum, tijdschrift voor letteren, wetenschappen en kunst, waarvan hij van 1874 tot 1884 bestuurder was. |
|