[Paulus van Hemert]
Hemert (Paulus van), geb. te Amst. in 1756, stud. te Leiden en te Utrecht in de theologie en werd pred. te Baarn, in hetzelfde jaar 1781 te Wijk-bij-Duurstede. Aangeklaagd wegens onrechtzinnigheid, legde hij zijn ambt vrijwillig neer; in 1787 vestigde hij zich te Rott., waar hij zich bij de Remonstr. voegde, en aan zijn leermeester Bonnet de verdediging richtte, hieronder bij zijn werken het eerst genoemd. In 1790 werd hij hoogl. aan het Remonstr. Semin. te Amst. Zes jaar later vertrok hij naar zijn buitengoed Reckenburg bij Emmerik, keerde in 1798 naar Amst. terug en wijdde zich geheel en al aan de beoefening der critische wijsbegeerte, welker verspreiding en handhaving hij met mond en pen bevorderde. Zijn laatste levensjaren waren gewijd aan de belangen der Mij. van Weldadigheid, als secretaris der permanente commissie in Den Haag, waar hij overleed 10 Febr. 1825.
Hij schreef: De rede en haar gezag in den godsdienst in brieven aan G. Bonnet, 3 stukk., Dordr 1787; Proeve eener geschiedenis van het Arianismus, Rott. 1788; Proeve ter beantwoording der vrage, betreffende het bestaan van beginselen eener belanglooze goedwilligheid, in het menschelijk hart, Leeuw. 1798; Beginselen der Kantiaansche wijsbegeerte, 4 dln., Amst 1796-'98; Magazijn voor de kritische wijsbegeerte en de geschiedenis van dezelve, 6 dln., Amst. 1798-1803; Over 's menschen voortreffelijken aanleg, zigtbaar ook in zijne vatbaarheid voor het verhevene, Leeuw. 1804; Lektuur bij de ontbijt- en theetafel, 10 stukk., 1804-1808. Voorts theol. werken, vlugschriften en verscheiden Lat. werken.