[Ottho Gerhard Heldring]
Heldring (Ottho Gerhard), geb. te Zevenaar 17 Mei 1804, stud. sedert 1820 te Utr., werd in 1827 pred. te Hemmen, was daar directeur der door hem opgerichte philanthropische instellingen te Zetten, waaraan hij, meer nog dan aan letteren en wetenschap zijn leven wijdde. Hij overl. te Mariënbad in Boheme, 11 Juli 1876. Zijn letterk. werkzaamheid is in het hieronder vermelde opstel van prof. Beets beschreven.
Schr.: De Natuur en de Mensch of levensbeschouwingen van pachter Gerhard op zijne wandelingen met neef Jonas, Amst. 1834; Winteravond-lektuur van pachter Gerhard, Amst. 1835-'36; Wandelingen ter opsporing van Bataafsche en Romeinsche oudheden, legenden, enz., Amst. 1838-'48; De nimmer rustende Israeliet tot rust gekomen. Eene christelyke legende, Amst. 1839; De zoon der natuur en de man naar de wereld, 2 dln., 1839; Hoe Simon Bar Jona aan de hand van Jezus, Petrus geworden is, Leid. 1842; De bijbel en de mensch, Amst. 1842-'44; Binnen- en buitenlandsche kolonisatie, in betrekking tot de armoede, Amst. 1846; Opmerkingen op een reis langs den Rijn, Amst. 1847; Reis naar Hamburg en Berlijn of eenige dagen toegewijd aan het gebied der innere Mission, Amst. 1850. Hij was redacteur van De Geldersche Volksalmanak; Magdalena, Evang. Jaarb.; van Bethel, Christ. Stads- en Dorps-Alm., Rott. 1864-'74; De Vereeniging, Christ. stemmen, Amst. 1850 en het Zettensch Dorpskronykske, Zetten 1868. Met Lublink Weddik gaf hij uit: Waarheid en gevoel in 't leven, Amst. 1837 en met C.P. Robidé van der Aa: De Volksbode, Amst. 1839-'47. Voorts vertalingen, aanprijzende voorberichten, kleine geschriften, enz.
(Hand. Mij. Ned. Lett. 1877.)