neef van Zevecote, boezemvriend van Lindanus van Dendermonde en Simon van den Kerkhove. Jacob van Lumele van der Mark, Andries Hoyen, F. Sweertius, Willem van Nieuwelandt en Jan David Heemsen, maakten lofdichten op zijne werken.
Onder zijne schriften munten uit: Den Val ende opstand van den Coninck ende Prophete David met byvoegh van de Seven Leed-tuygende Psalmen, Gent 1620. Eene verzameling van dicht en ondicht, getiteld: Goddelycke wenschen, verlicht met Sinnebeelden, Ghedichten en vierighe uyt-spraecken der Oud-Vaeders, naerghevolght de Latynsche van den Eerw. P. Hermanus Hugo, priester der S.J., Antw. 1629; Versuchten der Bruyd naer haren Goddelycken Bruydegom, eene navolging van het Hooglied. Nog gaf hij in het licht: Goddelicke Lof-Sanghen tot vermaekinghe van alle gheestighe Liefhebbers ende naementlick van de Deughdleerende Joncheyt des Bisdoms van Ghendt, uytgesteld door Justus de Harduyn P. Inboren der selver stede, Gent 1620, met muziek; De Weerlycke Liefde tot Roosemond, Eensdeels naerghevolght de Grieksche, Latijnsche ende Franchoysche Poëten, Antw. 1613; Goeden yver tot het vaderland, ter blyder inkomste van den Coninclyken Prince Ferdinand van Oostenryck, Cardinael Infant, Gouverneur der Nederlanden ende Bourgoignen, binnen de stad Ghend, uytghegheven door Justus de Harduyn priester, ende David van der Linden, beyde in-gheborene derselver stede, Antw. 1635. Dit laatste werk, in proza en poëzie, is in het Nederlandsch en 't Latijns opgesteld, en het aandeel van Harduyn is geschreven in de moedertaal. De hoogleeraar Schrant deed eene keus uit de werken van dezen schrijver, welke hij uitgaf onder den titel: Uitgelezene Dichtstukken van Justus de Harduyn, met aanteekeningen, Zaltbommel 1831.