[Anton Gerard van Hamel]
Hamel (Anton Gerard van), geb. 17 Jan. 1842 te Haarlem; zijn vader was destijds Waalsch pred. aldaar, later te Groningen, waar deze zoon met zijn' tweelingbroeder Gerard Anton, thans hoogl. te Amst., de scholen en het gymn. doorliep, zijne theol. studiën aan de universiteit volbracht en zich als toekomstig Fransch kerkleeraar naar Genève begaf in 1863. Twee jaar later werd hij kandidaat, in Febr. 1868 te Leeuw., in Mei 1872 te Rott. pred. bij de Waalsche gem., doch legde in het najaar van 1879 zijn ambt neder en vertrok naar Parijs om de Romaansche philologie te beoefenen, bracht het acad.-jaar 1881/82 te Berlijn door, keerde naar Parijs terug en gaf er oud-fr. gedichten uit, deels op kosten der Fr. regeering. In Sept. 1879 prom. hij te Gron. in de theol., werd in 1886 te Utrecht vereerd met het doctoraat in de Ned. letteren en bekleedt sedert 29 Sept. 1884, als eerste titularis in ons land, den leerstoel voor Fransche taal- en lett. en de beginselen der Rom. philologie te Groningen.
Zijne diss. is getiteld: Proeve eener critiek van de leer der Goddelijke Voorzienigheid; - zijne prof. inwijdingsrede: La chaire de français dans une université hollandaise, Gron. 1884. Zijn eerste stuk in De Gids is van 1867, psd. Jean Maigret; in 1887 werd hij medelid der redactie; vroeger schr. hij veel in Los en Vast, waarvan hij van 1880-'84 hoofdred. was; van 1871-'76 in het Godsdienstig Album; in de Mannen van beteekenis: R. Hamerling, Alph. Daudet en C. Busken Huet; verder art. in Nederl. Spect. en sinds Mei 1887 feuilletons in de Opr. Haarl. Courant, psd. Antonio; als beoefenaar der tooneellitt. is hij in het bestuur van 't Ned. Tooneelverbond, vandaar de redev.: Molière en het Ned. tooneel, Amst. 1876. Zijne ervarenheid in de Fr. taal en lett. is, in den gunstigsten zin, van veel invloed geweest op zijn' Nederlandschen stijl.