Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde
(1888-1891)–F. Jos. van den Branden, J.G. Frederiks– Auteursrecht onbekend
[pagina 312]
| |
hem voorkomen, als: Jacob van Artevelde; Egmond en Hoorn; Agneessens; Eene bladzijde uit de omwenteling van 1830, enz. Ook leverde hij bijdragen in De Waarheid van Meerhout, De Arend van Aarschot, De Onpartijdige van Geeraardsbergen, Recht door Zee en De Scheldegalm van Antwerpen en in het tijdschrift De Vlaamsche Kunstbode enz. Sedert 1875 is hij werkzaam aan het Antwerpsch dagblad Le Précùrseur. Zijne voornaamste pennevruchten zijn novellen en dragen de titels: De Zouaaf; Rosa de Tooneelspeelster; Jacob de Wildstrooper; De Weerwolf van Nieuwrhode; Zotte Anna; Op weg naar Parijs; De Gravin de Rollecourt; Hans en Bernhart, Arme Hendrik; Klappen zijn geen oorden, enz. Verder gaf hij ook eenige dichtstukjes in het licht als: De Ontrouwe; Ik heb slechts een hart; Oorlogslied; Aan haar; Aan mijne afgestorvene moeder; Verkocht; De Goudzucht; Denk aan mij; De dag der wraak; benevens Rond den Haard, zes Vlaamsche novellen, Antw. 1878; Willem Volkerich, Aarschot 1880; Kermisgasten, Antw. 1883; Lotgevallen van mijn Pistool, Bruss. 1883. |
|