[Adriaan Cornelisz. van Haemstede]
Haemstede (Adriaan Cornelisz. van), wordt geacht in Zeeland geb. te zijn omstreeks 1525, zonder dat zijn afkomst bekend is. Maar hij was een uitmuntend onderwezen man, ijverig in de bevordering der hervormde leer, verdraagzaam, vooral ten aanzien der doopsgezinden. Reeds in 1556 was hij werkzaam als voorganger, later als geordend geestelijke, steeds in gevaar en onder vervolging en in strijd met de onverzoenlijken onder de strengste Calvinisten. Hij arbeidde sinds 1553 te Norden, daarna te Antwerpen en sinds Febr. 1558 te Aken, in Engeland en Vlaanderen en te Frankfort, totdat hij zich eenigen tijd te Oldersum in Groningen afzonderde en na een nieuwen tocht naar Engeland zich in 1562 op eene ongenoemde plaats ‘in Vrieslandt’ vestigde, waar hij in Nov. van dat jaar overl. Zijne lotgevallen zijn zoo afwisselend, dat tot de kennis daarvan het onverkorte verhaal noodig is, hieronder als de eerste der bronnen opgegeven, gelijk het daarbij aangewezen werk al het wenschelijke geeft aangaande het boek, waardoor Haemstede beroemd is, en dat in zijne talrijke uitgaven en bewerkingen niet enkel uit bibliogr. opgaven te kennen is.
De titel luidt: De Geschiedenisse Ende Den doodt der vromer Martelaren, die om het ghetuyghenisse des Euangeliums haer bloedt gestort hebben, van den tijden Christi af totten jare 1559 toe, Antw. 1559. Dit is thans hoogst zeldzaam geworden; de auteur der hieronder vermelde bibliogr. studie bezit er één van. De overige drukken zijn van 1565, 1566, 1579, 1590, 1593, 1598, 1601, 1604, 1608, 1609, 1612, 1616, 1633, 1634, 1643, 1645, 1657, 1658, 1659, 1671, 1747, 1864, 1868, 1870, telkens gewijzigd, zoodat de latere editiën geen zuiver denkbeeld meer geven van den oorspronkelijken inhoud en den geest des schrijvers.
(Dr. J. ab Utrecht Dresselhuis, in Archief voor Kerkgesch., dl. VI, en Dr. Chr Sepp, Geschiedk. Nasporingen, II, 9-136.)