[Johan Gram]
Gram (Johan), geb. te 's-Grav. 25 April 1833, ontving zijne opleiding in het instituut te Katwijk, legde zich eerst op de schilderkunst toe, doch ging later bij de telegrafie en werd in 1866 stenograaf bij de kamers der Staten-Generaal.
Hij bewerkte eene Ned. uitg. van: Parijs en de Parijzenaars. Zeden, typen, kunstschatten, gedenkteekenen en merkwaardigheden der wereldstad, Leid. 1864; vertaalde De vervloekte, door den Abt [Michon], Utr. 1764; Lübke, Schets eener kunstgeschiedenis, Amst. 1871 en '88; schr.: Onder één dak, Utr. 1867, eene verzameling novellen, vroeger in De Gids, Nederl. magazijn (door hem 1868 en later bestuurd), Nederland, enz. geplaatst; Reus en dwergen, Tiel 1868; De familie Schaffels, Arnh. 1870; Schakels uit één keten, Arnh. 1870; Zeven spruiten, Amst. 1874; gaf bijschriften bij platen, getiteld: Onze gevederde vriendjes, 2 stn., Amst. 1872, en bij de Galerij van beroemde toonkunstenaren, Haarl. 1873-'74; Gedenkschrift van de feesten in Mei 1874, Arnh. 1874; Een nieuw kleed, 's-Hage 1876; Door Oost en West van A. tot Z. Een wereldreisje in 25 letters, Haarl. 1876; Een Haagsch fortuin, Leiden 1877; In Londen. Reisschetsen, Amst. 1877; Fransch en Duitsch, tooneelspel, Amst. 1879; De groote Schootmans, blijspel, 's-Hage 1879; Drie in één. Vertellingen van Cella, Tiel 1880; In Berlijn, Amst. 1880; Bijeengegaard, Tiel 1880; De patienten, blijspel, 's-Hage 1881; In Grauw-bunderland en Engadin, 's-Hage 1881; Onze schilders in Pulchri Studio, Rott. 1881; Haar tweede man, blijspel, 's-Hage 1882; De schildersconfrerie Pictura te 's-Grav., Rott. 1882; In den Harz, Haarl. 1883, 2e dr. 1886; Frans Belmont, 's-Hage 1883; Karlsbad, Arnh. 1884; Overtrekbladen, 's-Hage 1884; Het tooneel in huis, kamerstukjes en charades voor jongens en meisjes, Schoonh. 1885; De schouwburg in 't klein, Schoonh. 1885; Maurits van Moreelen, Leid. 1886; Het kleine tooneel, Schoonh. 1886.