Hij schreef: Licht en Schaduw, Leid. 1879; Byron's Manfred, Heusden 1881, 2e dr. Haarl. 1884; Rob. Hamerling, Lord Lucifer, met eene voorrede (psd. Emile Hoïnck), Goes 1882. In 1881 stichtte hij, toen De Banier opgehouden had te bestaan, Astrea, dat slechts twee jaarg. beleefde, en in 1884 De Leeswijzer, thans verschijnende te Apeldoorn. Sinds 1881 is hij ook red. van Europa, als opvolger van P.J. Van der Noordaa (Ada Nore), wiens nagelaten gedichten hij bezorgde, terwijl hij van 1882 tot 1886 de red. waarnam van de Bladen voor Opvoeding en Onderwijs. Behalve aan de hier genoemde tijdschriften leverde hij bijdragen in poëzie of critiek, sommige onder het psd. Haga, aan: De Gids, Nederland, De Ned. Spectator, De Portefeuille, het weekblad De Amsterdammer, de N. Rotterdamsche Ct., het Handelsblad, het Vaderland, de Opr. Haarl. Crt. enz. Enkele bijdragen gaf hij in 't Fransch en Duitsch: zoo bewerkte hij in een boek van Prof. Dr. Otto Weddigen over den invloed van Byron op de literaturen van Europa, 1883, het Nederl. gedeelte, en beschreef in de Luxemb. Freie Presse het badleven te Mondorf onder den titel: Bad-Mondorf, Knittel-Rhapsodien. Verscheidene zijner uitgaven voorzag hij zelf van inleidingen. In voorbereiding zijn van zijne hand: Gebroken Stralen, nieuwe gedichten; Door de Riviera; Bad-Mondorf (afzonderlijke uitgaaf.)