[Johannes le Francq van Berkhey]
Francq van Berkhey (Johannes le), werd geb. 23 Jan. 1729 te Leiden, waar zijn vader wolhandelaar was. Opgevoed door zijn grootvader van moeders zijde, den kunsthandelaar Berkhey, werd de jeugdige Johannes voor den handel in schilderijen en rariteiten bestemd, doch al spoedig ontwaakte in hem een groote liefde voor de ontleedkunde. Hij begon 22 Sept. 1747 te Leiden in de geneeskunde te studeeren, prom. daar 12 Dec. 1760, vestigde zich eenigen tijd te Amst., daarna te Leiden, en werd daar in 1773 lector in de Natuurlijke Historie. Tusschen 1780 en '87 was hij een warm voorstander van den stadhouder en diens stamhuis. Zijn gehechtheid aan 't Oranjehuis wikkelde hem in een kostbaar proces, waarbij zijn klein vermogen te gronde ging. Na 1795 van zijn lectorschap ontslagen, woonde hij nu eens te Leiden, waar zijn woning in puin stortte bij de ramp van 1807, dan te 's-Hage, totdat de dood in zijn geboortestad aan zijn veelbewogen leven een einde maakte, 13 Maart 1812.
Van zijne bijna ontelbare geschriften volgen hier de titels van eenige zijner afzonderlijk uitgegeven werken: 't Bataafsche Athene, in drie Herderskouten, Leid. 1760, 2e verm. dr. 1766; Claudius Civilis, Hersteller der Bataafsche vrijheid, treursp., Amst. 1764; Het Rhijnlandsch Wedspel in verscheiden Landgezangen, ter gelegenheid van de Intreede van Z.D.H. Willem V binnen Leyden, ald. 1766; Het Huwelijk van Telemachus en Antiope in Ithaka - ter gelegenheid van de luisterrycke receptie van den Prins en de Prinses van Oranje en Nassau in Amsterdam, blijsp., Amst. 1768; Hekeldigt voor den Heere J. Nomsz, ter afgedwongen verdediging van L.F.v.B., 1769, benevens andere stukjes betreffende zijn twist met Nomsz. Voorts: Natuurlijke Historie van Holland, 4 dln., met pl., Amsterdam 1769-'79, fr. bewerking Bouillon 1782, 2 dln.; Leydens Burgertraanen op de grafzerken der E.G.A. Heeren vaderen Mr. Johan van der Marck, enz., Leid. 1771; De lof der dankbaarheid (bekroond), 1773; Het verheerlijkt Leyden bij het tweede eeuwgetijde van deszelfs heuchlijk ontzet, ald. 1774, met welke dichterlijke redevoering hij zijn naam als declamator en dichter vestigde; Het vernedert en verheerlijkt 's-Gravenhage, eeuwzang, Amst. en Leiden 1776; Gedichten, 2 dln., Amst. 1776-'79; De lof der christelijke Weldadigheid, Amst. en Leiden 1778; Zinspelende gedigtjes op de geestige prentjes, geëtst door P. de Mare, Leid. 1779, 2e dr. 1793; Gouden Jubelzang, Leid. 1779; Vaderlijk afscheid en getrouwen raad van een welmeenend eendragtsburger aan zijne zoonen, gereed om voor 't land, vrijheid en godsdienst op 's lands vloot van oorlog te dienen, Amst. 1781; Eerbare proefkusjes van Vaderlandsch naïf in de Arkadische vrijerijen van Dichtlief en Gloorroos, Amst. 1782 (in den trant van Heemskerks Arcadia); De Zeetriumph der Bataafsche Vrijheid op de Doggersbank, 2 dln., Amst. 1872; Cronyke der stad Leyden, 1783; Vaderlandsche Bijzonderheden, 3 dln., Amst. 1785-'87; Verzameling van Leydsche Keur- en Hekeldigten van een echten vrank en vrijen ouwerwetschen Patriot, met een bekorte sleutel van 1783-'88, Leid. 1785; Bataafsche Menschelijkheid, Leid. 1791; Het feestvierend Leyden, ald. 1793; Jock en Ernstige Akademische Vertellingen mijner jeugd, Leid. 1798; Ernstige en boertige (dichtmatige) Vertellingen mijner jeugd, ware origineelen, Leid. 1804; Natuurlijke Historie van het Rundvee in Holland, 6 dln., met pl., Leid. 1805-'11; Lijkgedachtenis van Z.D.H. Prins Willem V, 1806, (door Bilderdijk beschaafd); Oud Hollands Vriendschap, gevolgd van Utrechts Eeuwschets, Leid. 1809; Nagelaten Gedichten, Haarl. 1813. Voorts een menigte losse verzen, naar aanleiding van de tijdgebeurtenissen, verspreid of opgenomen in de werken van dichtlievende genootschappen, waaronder de bekende Proeven van het vermogen der Nederduitsche Dichtkunst, om de Maatklanken op allerleye onderwerpen te schikken en naar byzondere geluiden te buigen, in de Werken van Kunst wordt door arbeid verkregen. Onder het psd. Frank de Vrij, schreef hij: de Politieke Koemarkt.
Eene bibliographische studie over zijn geheelen letterarbeid, waarvan een groot aantal in periodieke schriften en onder allerlei benamingen en letters schuilt, is thans ondernomen.