[Cornelis Marinus Francken]
Francken (Cornelis Marinus), zoon van den voorg., geb. te Muiden 7 Dec. 1820, stud. en prom. te Utrecht in de letteren op eene dissertatie de Aeschyli scholiis, Utrecht 1845, werd in 1847 rector te Amersfoort, en 1881 te Leeuwarden, in 1856 hoogleeraar te Groningen en is sedert 10 Sept. 1877 hoogleeraar te Utrecht.
Schreef: Grieksche spraakleer vooral van het Attische taaleigen naar K.W. Krüger, Amst. 1857; Grieksche Rudimenta, 2e druk, Amst. 1880; met prof. Van den Es, Grieksch woordenboek, 4e druk, Gron. 1883; Commentationes Lysiacae, Utr. 1865; Coniectanea ad Lucilii Satiras, 2 st. in de werken der Koninkl. Akademie, 1869, 1871, Plauti Aulularia, met (Hollandsche) aanteekeningen, Gron. 1877; Studie van taal- en letterkunde als propaedeusis, Gron. 1873; Eenige opmerkingen omtrent het aanhangige wetsontwerp op het hooger onderwijs, Gron. 1874; De Grieksche en Romeinsche letterkunde in aard en grenzen. Toespraak, Gron. 1877, en behalve dit eene menigte in het Nederlandsch en Latijn geschreven opstellen in het Tijdschrift voor Nederl. Gymnasiën, waarvan hij tot 1856 mederedacteur was, in de Verslagen en Meded. der Kon. Akademie, 1865 volgg. (oud-latijn en oudheden) en de Mnemosyne, waarvan hij sedert 1873 vaste medewerker is.