[Arend Fokke Simonsz]
Fokke Simonsz (Arend), broeder van den voorg., werd geb. te Amst. 2 Juli 1755. Door zijn vader in de graveerkunst onderwezen, werd ook hij een man van de letteren, leerling van den uitgever Steven van Esveldt, in wiens zaak hij eenige vooruitzichten had, doch door Willem Holtrop genoeg op zij gedrongen werd om zelf in zijn vak een bestaan te zoeken. Daartoe liet hij zich 22 Sept. 1774 in het poorterregister en vier dagen later in het gildeboek inschrijven, trouwde in 1782, en dus na het huwelijk van juffr. Esveldt met Holtrop, eene aanverwante achttienjarige wees, Catharina Brinkman, van tooneelspelers-familie, en begon in 1783 uit te geven. Verstandig genoeg, staakte hij zijne uitgaven omtrent 1799, en was daarna onderwijzer en schrijver; bij afwisseling hield hij een aantal voorlezingen, die gedeeltelijk bezoldigd werden. In 1795 werd hij aangesteld tot red. van het Dagblad der Municipaliteit, later Representant van het volk van Amsterdam, op een traktement van 2000 gld.; belast met het onderzoek der boeken, die ter vertaling aangekondigd werden, doch tegen veel minder jaargeld. Vandaar dat hij zijne woning in de stad moest verwisselen met een huisje aan het gewezen Noord-Zaagmolenpad, waar hij 's winters wekelijks wetensch. en letterk. voordrachten hield, lessen gaf, schreef, vertaalde, zelfs graveerde, om in zijn onderhoud te voorzien en, om zijne lezers en hoorders te believen, in de Fokke-manier arbeidde. In 1810 keerde hij, afgetobd en ziek, maar altijd werkzaam, naar de stad terug en woonde op de Prinsengracht, naast het tegenwoordige Gerechtshof. Tijdens het bezoek van Napoleon werd hij gevangen gezet, waardoor Holtrop met hem afrekende, wegens de satiren van Fokke. Daarna kwijnde hij, en overleed 15 Nov. 1812. Zes dagen later droegen de Broeders van V.W. zijn lijk uit gemelde woning naar de Zuiderkerk. De notaris Blomman en de adv. Bakker Korff, die zijn dood lieten inschrijven, noemen hem commies ter mairie; het blijkt dus, dat de Fokke-Simonsstraat niet tot eene door hem bewoonde buurten kan gerekend worden, en dat hij ook in dienst der stad was.
Zijne werken zijn: Zede- en dichtlievende Mengelingen, 1783; De Zwarte Kater, een sprookje van den ouden en hedendaagschen tijd, 1787, 2e dr. ald. 1841; De verscheiden tijdperken des menschelijken levens in zes redevoeringen, 1787; Het toekomende jaar 3000: eene mijmering, 1787; Geheimz. toe-bereidselen tot een boertige reis door Europa 's Hage 1794; De graveur, met pl. Dordr. 1797; Het onscheidbaar drietal redewezens, verlichting, deugd en tijd geschetst 1800, herdr. 1828; Phosphorides in boertige vertoogen, 1801; Verhandeling over den oorsprong, de gedaante en den invloed der nul, Amst. 1801; Hist. Beschrijv. van de Maatsch. Felix Meritis, 1801; Twee verhand. over de oneindigheid der afgetrokkene denkbeelden en over de gedaanteverwisselingen der dingen, 1802, herdr. 1841; Verhand. over den oorspr. der zeevaart; De Amst. kermis en derzelver oorsprong, voortg. en tegenw. staat, 1802; Lettergeschenkje voor de leerliev. jeugd, 1802, herdr. 1819; De Moderne Helicon, 1802; Ernst en boert voor de XIX eeuw, 1803; De antieke Helicon behelz. de levensgeschied. der Grieksche dichters, Leid. 1803; Katechismus der wetensch., schoone kunsten en fraaije lett. 11 dln. 1804; Van herberg tot herberg, zgsp. Leid. 1805; Boertige Reis door Europa, 7 dln. 's Hage 1806, 2e dr. 4 dln. ald. 1826; Nieuw volledig zangboekje, 2 st. 1806, 2e dr. 1833; Schil-