[Peter Ecrevisse]
Ecrevisse (Peter), geb. 3 Juni 1804, te Obbicht, bij Sittard. Tot zijn twaalfde jaar genoot hij het onderwijs eener dorpsschool, daarna kreeg hij beter onderricht op het instituut van Mr. van Cooth. Toen de omwenteling van 1830 losbarstte, was hij leeraar aan het Atheneum te Charleroi, en zette zijne hoogere studiën voort, gedurende de uren welke hem overbleven. In 1832 werd hij doctor in de rechten. Voorloopig vestigde hij zich te Sittard, met het vooruitzicht zich later te Maastricht neder te zetten. Bij den vrede van 1839 werd hij op 3 Juni benoemd tot vrederechter van het kanton Eekloo, waar men hem het jaar daarna koos tot lid der provinciale staten van Oost-Vlaanderen. In 1848 werd hij gekozen tot raadslid der stad Eekloo, welk ambt hij in 1860 neerlegde, met het besluit zich aan de politiek te onttrekken en zich alleen aan zijne ambtsbezigheden en de letterkunde toe te wijden. Ecrevisse was een der medestichters van de Taalcongressen, en reeds vroegtijdig drong hij herhaalde malen aan op eene nauwere toenadering, op het handelsverkeer tusschen Noord- en Zuid-Nederland. Hij overl. als oud-vrederechter te Eekloo, op 16 Dec. 1879. Hij was een drietal jaren medewerker aan het Brusselsch blad De Vlaamsche Stem, waarin hij o.a. schreef:
Twee Origineelen, 1846. Verder was hij medewerker aan het Taelverbond en leverde daarin: Een tafereel uit de geschiedenis van 1813 en 1814; in het Nederlandsch letterkundig Jaerboekje van 1846: Koning Zwentibold; in den Muzenalbum van 1846: De Zaekwaernemer, enz. In 1848 stichtte hij het blad de Eecloonaar, dat nog bestaat. Hij gaf uit: De Teuten, eene zedenschets uit de XVIIIe eeuw, Bruss. 1844; De Drossaerd Clercq, eene omwerking der Teuten in de Limburger Kempen, Bruss. 1845; De Bokkenryders in het land van Valkenburg, Bruss. 1845, 2e dr. 1854, 3e dr. 1864; De Verwoesting van Maestricht, 2 dln., Antw. 1845, 2e dr. 1860; Redevoering op Jakob van Artevelde, Gent 1846; Egmond's einde, historisch romantisch verhael (bekroond), Antw. 1850; Laetste vaerwel aen Ferdinand van Hoorenbeke, greffier by het Vredegeregt te Eecloo, Eekloo 1852; Het Meilief van Geleen, Limburgsche zedeschets onder Fransch beheer, Gent 1858; De Vadermoorder; Venetië in 1848; de Gemzenjager, Bruss. 1859; Patrick, de Walvischvaerder; Norbertina, een zeeverhael; De gebroeders de Witt, Bruss. 1859; Verslag en voorstel betrekkelyk het herdelven der Eecloosche schipvaert, enz., Eekloo 1859; De Kanker der Steden, Een zedentafereel uit den huidigen tyd, Bruss. 1860; De Stiefzoon, een dramatisch verhael uit den tegenwoordigen tyd, 3 dln., Gent 1861; De Nicht uit de Kempen, Bruss 1864. Zijne volledige werken verschenen in 1878-'80.