[Prudens van Duyse]
Duyse (Prudens van), te Dendermonde geb. 17 Sept. 1804, ontving zijn eerste onderricht van zijnen vader, die ook zijne neiging voor het beoefenen der vaderlandsche dichtkunst opwekte. Vervolgens werd hij onderwezen aan het college zijner geboortestad en reeds van in 1822 schreef hij gelegenheidsverzen, welke spoedig den lauwer verwierven in verschillige wedstrijden. De jonge dichter verbleef eenige maanden als notarisklerk te Laken, om vervolgens leerling der Hoogeschool van Gent te worden. Zijne dichterlijke luimen, zijne liefde voor de muziek- en schilderkunst, waren oorzaak dat zijne studiën in de rechten traag vorderden. Na het uitbarsten der omwenteling van 1830 begaf hij zich met eenen bundel zijner dichterlijke pennevruchten naar Holland, waar zijne gedichten door de zorgen van J. Immerzeel werden gedrukt. Den 14 Aug. 1832 bekwam van Duyse te Gent zijn diploma van doctor in de rechten. Vier jaar later vestigde hij zich van Dendermonde in Gent, waar hij weinigen tijd aan het gemeente-atheneum de geschiedenis der Vlaamsche Letterkunde onderwees; maar spoedig werd hij er leeraar der Academie en ten jare 1838 ook archivaris der stad Gent, in welk ambt hij overl. op 13 Nov. 1859. Prudens van Duyse was een der eerste en warmste voorstanders van de Vlaamsche Beweging, onze vruchtbaarste dichter en een improvisator zonder weerga. Van in 1827 tot het jaar zijns overlijdens schreef hij in meest al de tijdschriften der beide Nederlanden.
Afzonderlijk gaf hij uit: De verderfelijke gevolgen van den hoogmoed, Kortrijk 1823; Tafereel van den heldenmoed der Vlamingen tegen de Franschen onder het bestuur van den graaf Guy van Dampière, Dendermonde 1825; Griekenland, lierzang, Waterloo, kantate, Bruss. 1826; Lofzang op de Nederlandsche Taal, Bruss. 1829; Pius VII, gedurende zijne banning in Frankrijk, Gent 1830; De wanorde en omwenteling op den Vlaamschen Zangberg, Gent 1830; Gedichten, 's Gravenh. 1831; Willem Tell, treurspel in vyf bedryven (door J.V. Wouters in verzen geschreven), Antw. 1836; De Stoomwagen, dichtbespiegeling by het openen des yzeren wegs van Dendermonde op Mechelen (2 Jan. 1837), Gent 1837; Verwelkomstgroet aen den kunstschilder J. van den Abeele, by zyne terugkomst uit Rome binnen zyne vaderstad, Gent 1837; Tobias' Morgenlied, bybelbespiegeling aen den heer Fierens, doctor in de medicynen, Gent 1837; De Invloed der yzeren Wegen op de nyverheid en volksbeschaving, Lierzang ter gelegenheid van de opening des yzeren wegs van Dendermonde op Gent, 28 Sept. 1837, Gent 1837; De Invloed des tooneels op de volksbeschaving, in vier zangen, Geeraardsbergen 1838; Tooneelbundeltjen, Gent 1838; Gerem Goethals, ballade uit den Riddertyd, Gent 1839; De Gentsche Vaderbeul, Gent 1839 (bekroond); Gent, dichtbespiegeling, Gent 1839; Vaderlandsche Poëzy, Gent 1839; Feestkrans voor den weledelen heer Em. Bruno Quaetfaslem, Gent 1839; Jubelkrans voor de eerwaerde zuster Scholastica Clays, Gent 1839; Jubelkrans voor de eerwaerde zuster Theresia van Nese, Gent 1839; Rubens' menschlievendheid, oorspronkelyk tooneelspel met zang in één bedryf en 6 tafereelen, Antw. 1840; De Lekkerbek zonder Geld, vervlaemscht blyspel met zang in 1 bedryf (naar Scribe), Antw. 1840; Antoon van Dijck, of de reis naer Italië, blyspel met zang in 3 bedryven, Antw. 1841; De zwarte Zuster, Gent 1841; Natalia, Elegiën, Gent 1842; Vader Adam Vlaminc, eene scone sproke, Gent 1842; De Spellingsoorlog, luimig heldendicht in 4 zangen, met aanteekeningen, Gent 1842; Godfried, of de Godsdienst op 't Veld, in 5 zangen, Gent 1842; Aen de nieuwe Zangmaetschappy Volherding, te Wetteren, 1842; Belegering van Dendermonde door Lodewyk XIV, historisch tafereel, Gent 1842; Paul en Virginie, naer Bernardin de St. Pierre, Antw. 1843; Groentje in 4 zangen, met andere luimige gedich-