[Geeraard Jan Dodd]
Dodd (Geeraard Jan), geb. 6 Sept. 1821 te Antwerpen, overl. te Sint-Joos ten-Oode op 8 Nov. 1888, ging ter school te Rijsel en legde zich daarna in zijne geboortestad op de schilderkunst toe. Het lezen van Conscience's ‘Wonderjaer,’ deed hem het Vlaamsch, dat hij geheel verwaarloosd had, weder opvatten, en zoo werd hij in 1844 medeopsteller van het te Brussel verschijnende blad: Vlaemsch-Belgie. Van 1848-'50 gaf hij met Eekma het tijdschrift De Moedertaal uit. In 1854 werd hij archivaris van de Brusselsche godshuizen, welk ambt hij nog vervult.
Hij schreef: Geld en Naem, een romantisch verhael uit den tegenwoordigen tyd, (in Het Vaderland) Bruss. 1844; Dichtstuk op Jakob van Artevelde, Bruss. 1848; Nieuw Vlaemsch-Fransch Woordenboek ten gebruike der kollegien en opvoedingsgestichten, Bruss. 1852, te zamen met van de Velde bewerkt; Bij den Haerd, Gent 1854, eene verzameling zijner novellen welke hij in De Vlaemsche Stem, Het Taelverbond, De Eendracht en andere tijdschriften plaatste; Liedjens en Deuntjens, Bruss. 1858; Liefde-Lief en Leed, Bruss. 1860; Geschiedenis der schilderkunst in Belgie, Bruss. 1861; De Familietwist, drama in 4 bedr. (met medewerking van D. Delcroix) Gent 1860; Ik ben Vader! blijsp. in 1 bedr., Antw. 1865; Twee vrienden, (bekroond), tooneelsp. in 2 bedr., Antw. 1865; De Zenuwen van Madam, lustspel in 1 bedr., Antw. 1868; Gedichten, Antw. 1871; Novellen, Antw. 1873.