[Jeremias de Decker]
Decker (Jeremias de), bracht zijn leven door in een bescheiden kring en heeft daarom eene vrij onvolledige geschiedenis. Zijn vader, Abraham, behoorde tot de verdedigers van Oostende, ging later naar Dordrecht en in den handel, vestigde zich daarna als kruidenier (handelaar in specerijen) te Amst., kocht daar het poorterrecht in 1616, werd er 22 Jan. 1620 makelaar, beoefende eenigermate de letteren, was vader van zes kinderen en overleed, na een zorgvol 70-jarig leven, 16 Mei 1658. Jeremias werd te Dordrecht geb., vanwaar zijne ouders, die tot de Kath. kerk behoord hadden, weldra naar Amst. gingen; zijn geboortejaar wordt tusschen 1610 en 1612 gesteld. Het blijkt, dat hij de Lat. schrijvers heeft beoefend, en met zijne beschaafde tijdgenooten verkeer had; hij moet veel van zijn kennis aan zijn vader te danken gehad hebben, en heeft zich wederkeerig geheel aan de zorgen voor het ouderlijke gezin opgeofferd. Hij was een der toen zeldzame dichterlijke vereerders van Rembrandt; Westerbaen was hem bijzonder genegen. Zijne eenvoudigheid hield lang et uitgeven zijner werken tegen, totdat J. K[olom] daarmede begon.
In 1656 verscheen de spoedig uitverkochte en thans hoogst zeldzame bundel: Gedichten, [Boeckinhoud: J. de Dooper, Goede Vrijdag op 't Lyden O.H. Jesu Christi (misschien reeds vroeger gedrukt), verscheijde Werken en Punt-dichten]. Een tweede druk, als de andere te Amst. uitgekomen, is van 1659, werd in 1702 andermaal in 't licht gebracht, om in 1746 geheel vervangen te worden door eene fraaie editie, die deels door David van Hoogstraten en na diens dood door Brouërius van Nideck werd bezorgd in 2 dln.
(Jero. de Vries, J. de Decker, Amst. 1807.)