Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde
(1888-1891)–F. Jos. van den Branden, J.G. Frederiks– Auteursrecht onbekend
[pagina 175]
| |
opgeleid, doch ging in 1823 naar het gymnasium te Hoorn en drie jaren daarna naar Utr., om er in de theologie te studeeren, welke studie hij voor die der letteren vaarwel zeide. Hij werd in 1833 conrector te Oldenzaal, prom. in 1835 te Utr. en ging toen als conr. naar Hoorn. In 1840 werd hij conrector te Arnhem en in 1843 rector te Sneek. Van 13 Febr. 1843 tot 20 Aug. 1850 was hij lid der Tweede Kamer, terwijl in dien tusschentijd het rectoraat door een ander werd waargenomen. Hij aanvaardde in 1850 echter zelf weder deze betrekking, en overleed te Sneek 16 Maart 1861. Hij schreef: Iets over Vaderlandsliefde, Utr. 1838; Gedachten over Ironie, Comedie en Satyre, 1839; De oude wereld naar Herodotus, Hoorn, 1846-'48, 2 dln.; Twee brieven over weldadigheid, in verband met het armwezen, Sneek 1846; De Censor, een paar advertentiën, Sneek 1846; De Censor, kinderbals, diners-diplomatiques, ald. 1847, en behalve dat een groot aantal artik. in De Tijdspiegel van 1847-'62 vooral over onderwijs, opvoeding en staatk. |
|