[Willem Gerard Brill]
Brill (Willem Gerard), geb. te Leiden 10 Oct. 1811, stud. en prom. aldaar in de letteren en was er korten tijd leeraar aan het gymnasium. Van 1840-'59 bekleedde hij diezelfde betrekking aan het gymn. te Zutfen. Van 1859-'81 was hij Hoogl. in de letteren te Utr., waar hij, na emeritus te zijn geworden, nog woont.
Van zijne hand verschenen: Hollandsche Spraakleer, Leid. 1846; Hollandsche Spraakleer ten gebruike bij inrichtingen van hooger onderwijs, Leid. 1849, 3e dr. 1860 met de vervolgen: Nederl. Spraakleer van den volzin, Leid. 1863 en Stijlleer, Leid. 1866; Israël en Egypte, Utr. 1856; Kritische Aanmerkingen over de Fransche Spraakkunst, aan onderwijzers en examinatoren opgedragen, Leid. 1856; Opmerkingen op het gebied der Engelsche Spraakkunst, Leid. 1858; Voorlezingen over de Geschiedenis der Nederlanden, 3 dln., Leid. 1861-'80; Bijbelstudiën, 2 dln., Leid. 1876; De geschiedenis der volken, in schetsen, 2 dln., 's-Hage 1881; Rijmkroniek van Melis Stoke, 2 dln., Utr. 1886. Sedert 1854 heeft prof. B. zich voor korten tijd belast met de voortzetting van Arend's Geschiedenis des Vaderlands. In 1851 bekroonde Teyler's genootschap zijne verhandeling over Rijm en Maat. Voorts verschenen van hem een reeks van toespraken bij de jaarl. opening der Acad. lessen; eene verklaring van Goethe's Faust, tweede gedeelte, benevens artikelen in De Gids en andere tijdschr. en brochures.