Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde
(1888-1891)–F. Jos. van den Branden, J.G. Frederiks– Auteursrecht onbekend
[pagina 108]
| |
Te Leiden in 1814 tot Medicinae Doctor bevorderd, practiseerde hij van 1824-'55 te Dordr., waar hij lid van den Raad van 1837 tot '51, Curator der Latijnsche Scholen van 1824 tot '39 en van het Gymn. van 1839 tot '55 was. Als lid van het Medisch-Physisch Genootsch. te Hoorn: Vis unita fortior, leverde hij in de Werken van dit genootschap eenige bijdragen. Ondanks zijne uitgebreide praktijk wist hij nog menig uur aan de studiën der klassieke Grieksche en Latijnsche schrijvers te wijden en was niet alleen vertrouwd ook met de moderne talen, maar had zich zelfs op rijperen leeftijd het Hebreeuwsch eigen gemaakt. In de Godgel. Bijdragen van 1846 tot 1850 treft men verscheiden exegetische opstellen van zijne hand aan, onder de psd. Alethophilus en Philalethes. Van de door hem vervaardigde gedichten en gelegenheidsverzen zagen slechts twee het licht, als een: προς τον 'Ρηνον, in 1838, zijnde eene Grieksche vertaling van het bekende gedicht van E.A. Borger, en een Latijnsch op den dood van zijn vriend, Mr. H.M. Vockestaert, in 1840. |
|