neerlegde; hij werd toen in den adelstand opgenomen. Drie jaar later nam hij zitting in de Tweede Kamer. Hij overl. 28 Jan. 1844 op Boschlust bij Den Haag.
Van zijne geschr. noemen wij: Ned. bezittingen in Azië, Amerika en Afrika, in derzelver toestand en aangelegenheid voor dat rijk, wijsgeerig, staatk. en geografisch beschouwd, 's-Grav. en Amst., 1818; Verhandeling over de mogelijkheid, de beste wijze van invoering en de belangrijke voordeelen eener alg. armeninrigting in het rijk der Ned. door het vestigen eener landbouwende kolonie in deszelfs noordelijk ged., Amst., 1818. Aan dit werk heeft de Mij. van Weldadigheid haar oorsprong te danken. Voorts nog eenige brochures van staathuishoudk. aard, hetzij naamloos, als: Iets over de fin. aangelegenheden des Rijks; Onderzoek naar de beginselen waaraan de bezuinigingen en hoogere belast. behooren te worden getoetst en naar doelmatige middelen, die deze zouden kunnen vervangen, met twee vervolgen, alle in 1840 uitgeg., hetzij in medewerking van anderen, als: N. van Elten, Iets over den voorg. en tegenw. staat van N.-I., 1834. In 1864 versch. te Amst. een werk getiteld: J. van den Bosch, Mijne verrigtingen in Indië, zijnde een rapport van V.d.B. aan zijn opvolger in Indië, den Gouv.-gen. J.C. Baud, loopende over de jaren 1830-'33, en van het grootste belang om de grondslagen en eerste uitkomsten van het door V.d.B. ingevoerde cultuurstelsel te leeren kennen.
Q.V.U.