[Jan van Boendale]
Boendale (Jan van), werd te Tervueren geb., vermoedelijk tusschen 1280 en 1290. Reeds in 1312 komt hij voor als ‘scepenclerc’ der stad Antwerpen: vandaer zijn bijnaam J. De Clerc. Als stadsambtenaar werd hij met verschillende zendingen belast, o.a. in 1324. Nog in 1358 wordt ‘Johannes, de clerc der stat Antwerpen’ vermeld, en in Sept. 1365 moet hij overl. zijn. In de middeleeuwsche letterkunde is hij de hoofdvertegenwoordiger der door Maerlant gestichte school en de wetgever der 14e eeuw op aesthetisch gebied.
Zijn eerste dichtwerk is de Brabantsche Yeesten, waarvan het eerste gedeelte omstreeks 1317 werd voltooid, terwijl het 2e in 1347 werd afgebroken (uitg. door J.F. Willems, Brussel 1839). In 1322 stelde hij een kort kroniekje van Brabant op (uitg. door Ph. Blommaert, Oudvlaemsche Gedichten I). Tegelijk met het tweede deel der Yeesten schreef hij het gedicht Van den derden Edewaert, waarvan een groot fragment over is (uitg. door J.F. Willems, Belg. Museum IV, Gent, 1840). Boendale's hoofdwerk is het leerdicht Der Leken spiegel (uitg. door Dr. M. de Vries, Leid. 1844-'48), begonnen in 1325, voltooid 6 Aug. 1330. Daarna, maar vóór 1333, dichtte hij nog Jans Teesteye (uitg. door F.A. Snellaert, Ned. Gedichten uit de 14e eeuw, Brussel 1869). Nog worden aan hem, doch op losse gronden, toegeschreven: Melibeus, een boec van troeste ende van rade, half April 1342 te Antwerpen uit het Latijn van Albertanus van Brescia vertaald, en het Boec van der Wraken, tusschen 1351 en 1356 geschreven (beide uitg. door A.F. Snellaert, in Ned. Ged. uit de 14e eeuw). Stellig te onrechte wordt soms aan hem toegedicht de in 1345 naar het Latijn bewerkte Dietsche Doctrinale (uitg. door Dr. Jonckbloet, 's-Grav. 1842), benevens het daar vermelde, maar nu verloren boek: Exemplaer.
J.T.W.