[Jacobus Bellamy]
Bellamy (Jacobus), werd geb. te Vliss. 12 Nov. 1757. Op vierjarigen leeftijd verloor hij zijn vader, afkomstig uit Vevey, waar de familienaam zeer bekend is. Als bakkersknecht trok zijn aanleg voor de dichtkunst de opmerkzaamheid van Jona Wm. te Water, die met den steun van anderen hem in staat stelde om in 1782 theol. stud te Utr. te worden, waar hij echter in 't Alb. Stud. niet is ingeschreven. Daar kwam hij in kennis met Hinlopen, Ockerse en Kleyn, ook met Van der Palm, te Maartensd., niet minder met patriottische voorvechters. Zoo dichtte hij veel vaderl. zangen en erotische liederen, de laatste gewijd aan Francina Baane, zijne Fillis, die 17 Oct. 1837 ongehuwd en 80 jaar oud te Goes overl. Hij zelf stierf reeds 11 Maart 1786.
Na eenige bijdr. in De Post van den Neder-Rhijn en in de Vad. Letteroef., gaf hij: Vaderl. Gez. van Zelandus, 1782, 2e dr. Amst. 1785; Gez. mijner jeugd, Amst. 1782; Gez. van J. Bellamy, Amst. 1785. Voorts dicht- en prozast. in Proeven voor het verstand, den smaak en het hart, 3 st., Dordr. 1792 en in het Taal-, Dicht- en Letterk. Kabinet van G. Brender à Brandis, Amst. 1781-'84. In 1816 gaf A. Loosjes te Haarl. zijn Gedichten uit, aldaar in 1842 door A.C. Kruseman ten derden male herdr. De voll. lijst van zijn letterarbeid en van hetgeen over B. gedrukt is, in het onderstaand werkje.
(Dyserink, Ter Ged. van Jac. Bellamy.)