[Jan van Beers]
Beers (Jan van), geb. te Antwerpen 22 Febr. 1821. Hij deed zijne Latijnsche studiën en zijne philosophie in het klein Seminarie te Mechelen, legde zich eerst op de Fransche poëzie toe, maar verliet die weldra, om zich aan de Nederlandsche te wijden. Gedurende een jaar was hij leeraar aan het stadscollegie te Mechelen, doch moest wegens oogziekte voor deze betrekking bedanken. Van 1844 tot 1849 bekleedde hij het ambt van onderbibliothecaris der stad Antw. Van 1849 tot 1860 was hij leeraar aan de staats Normaalschool te Lier, en sedert 1860 professor aan het Koninklijk Atheneum te Antw., eene plaats welke hij tot heden toe (1888) nog bekleedt. Van 1860 tot 1875 was hij ook leeraar van Nederlandsche voordracht bij de Muziekschool. Sedert 1875 is Jan van Beers tot gemeenteraadsheer van Antw. gekozen.
Hij schreef: Graef Jan van Chimay, eene gesch. uit de XVe eeuw, Antw., 1846; Frans de Hakkelaar, Antw., 1849; Bij den dood van Hare Majesteit de Koningin, gedicht, Antw., 1851; Jongelingsdroomen, Antw., 1853; De Blinde, Utrecht, 1854; Blik door een Venster, Amst., 1855; Zijn Zwanenzang, Antw., 1855; Lijkkrans voor Tollens, Amst., 1856; Bij de 25e verjaring van 's Konings inhuldiging, (bekroond door het staatsbest.), Brussel, 1857; Levensbeelden, Amst., 1858; De Stoomsleper (bekr. door de Acad. van België) Brussel, 1859; Martha de Zinnelooze, Amst., 1859; Jacob van Maerlant, (bekr. door het staatsbest.), Gent, 1860; Gevoel en leven, Amst., 1869; Jan van Beers' gedichten, volksuitgave, Amst., 1879; Een Droom van 't Paradijs, Antw., 1883; Rijzende blaren, Poëzie, met penteekeningen van Jan van Beers zoon, (bekr. door het staatsbest. met den vijfjaarlijkschen prijs), Gent en Rotterdam, 1883, Jan van Beers' gedichten, volksuitgave, Gent en Rotterd.,