[Jacobus Catharinus Cornelis den Beer Poortugael]
Beer Poortugael (Jacobus Catharinus Cornelis den), zoon van Diederic Jacobus, geb. te Leiden 1 Febr. 1832, werd Cadet aan de Koninkl. Milit. Acad. en in 1852 2de luitenant der infanterie. Als kapitein overgeplaatst bij den Generalen staf, was hij sedert 1874 majoor-directeur van de stafschool, de tegenwoordige Krijgsschool voor Officieren, werd in 1877 Hoofdintendant van het leger en in 1879 Minister van Oorlog, in 1883 Gouverneur der Kon. Mil. Acad., in 1885 Generaal-majoor-Inspecteur van het Militair Onderwijs, in 1887 Commandant der 3e Divisie Infanterie te Breda.
Hij schreef: De krijgsgeschiedenis der Ouden, Breda, 1859; Hoe moeten de Schutterijen in Nederland worden samengesteld en ingericht, 's-Hage, 1862; Neêrlands legervorming bij vermeerdering van militie, 's Hage, 1867; Duitschlands legeraanvoering in 1870, Breda, 1871; Het oorlogsrecht, Breda, 1872, 2e dr. 1883; Onze Kustverdediging, Breda, 1875; Neêrland's belang bij de Conferentiën te Brussel en St.-Petersburg, Breda, 1875; Amsterdam in staat van beleg, 's-Hage, 1878; Levensschets van D.J. den Beer Poortugael (in de Werken van Letterk. 1880); De militaire jurisdictie, 1881; Grondwetsherziening urgent, 's Hage, 1883; Krijgsgebruiken in den oorlog te land en de rechten der neutralen, Breda, 1886; Over de Onschendbaarheid van den bijzonderen eigendom ter zee en Trochu's rede in 1870, artikelen N. Rott. Ct.; voorts verscheiden bijdragen in den Militairen Spectator. Ten gevolge van zijn werk over het Oorlogsrecht, werd hij in 1874 te Genève verkozen tot Membre auxiliaire van het Institut de droit international. In de Werken van het Instituut over 1875 vindt men door hem in de Fransche taal geschreven bijdragen over de Brusselsche Conferentie. Met den beroemden G. Moynier te Genève is hij de hoofdbewerker van het Manuel des lois de la guerre, door dat Instituut in 1880 uitgegeven. In 1888 verscheen zijn groot werk over Het internationaal maritiem recht, Breda.
J.C.C.d.B.P.