[Jan Albert Ban]
Ban (Jan Albert), geb. te Haarlem in 1597 of '98, was priester, een der vier Sacellani curati van Haarlem, sinds 1630, Pastoor van het Beggijnhof aldaar, en van 1628-'42 Kanunnik van het Haarlemsche Kapittel. Hij werd ook Aartspriester van Haarlem en was Doctor in de beide Rechten. Hij schreef zuiver en vloeiend Latijn en verschillende Hollandsche en Latijnsche dichtstukjes. Ook werkte hij voor de geschiedenis zijner kerk. Dat hij tot den Muider-kring behoorde is niet geheel zeker, wel echter, dat hij met vele leden daarvan, vooral met Hooft en Huygens in geleerd en letterkundig verkeer stond. Ook met andere groote geleerden van zijnen tijd, bijzonderlijk toonkunstenaars, was hij in briefwisseling. Ban toch, was bovenal componist en zelfs baanbreker voor eene nieuwe richting in de toonkunst. Wat Monteverde net zijnen nieuwen ‘stilo rappresentativo’ beoogde, zocht Ban met zijne ‘musica flexanima’.
De volgende werken vindt men van hem vermeld, ofschoon het niet zeker is dat ze alle in druk verschenen zijn: Dissertatio epistolica de musicae natura, origine progressu, et denique studio bene instituendo, ad incomparabilem Virum Petrum Scriverium Polyhistor., Lugd. Bat. 1637. De eerste uitgaaf was in 1636 te Haarlem verschenen. Eene derde volgde in 1645; Zangh-Bloemzel, dat is Staeltjes van den zinroerenden zangh, met dry stemmen. En den Gemeene-Grondtstem. Neffens een kort Zangh-bericht, Ten dienste van alle Vaderlandtsche Zanghlievers. t' Amsterdam, 1642; Kort Sanghbericht op mijne zielroerende sangen, Amst. 1643. Deliciae musicae vetezir; Disquisitionum musicarum libri V; Institutionum musicarum libri IV. Denkelijk zal een van de drie laatste werken hetzelfde zijn als hetwelk de schrijver zelf in een zijner brieven noemt: Liber ad S.D.N. Urbanum P.P. VIII specialiter directus. Hij overl. te Haarlem, 27 Juli 1644.
J.J.G.