Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde
(1888-1891)–F. Jos. van den Branden, J.G. Frederiks– Auteursrecht onbekend
[pagina 25]
| |
Matthijs Adriaan Jan van), geb. te Utrecht 14 Oct. 1774, prom. er in 1798, studeerde verder ambteloos tot 1804, toen hij er zich als adv. liet inschrijven; na 1813 werd hij adv.-fiskaal voor de middelen in Utrecht. In 1822 nam hij zitting in de Tweede Kamer, was van 1827 tot '39 burgemeester van Utrecht, werd toen lid der Eerste Kamer, daarna Staatsraad en overl. te Utrecht 16 Juli 1843. Als letterk. is hij bekend door de volgende, alle te Utr. uitgeg. werken: Proeve over den ouden loop van de rivier de Eem; Over de verbetering der waterafleiding in de Geldersche vallei, 1832; Over de instellingen voor H.O. te Utr. vóór 1636, 1836; Geschiedk. beschouwing van het oude handelsverkeer der stad Utrecht, 4 st. 1838-'46; De stad Utrecht in hare betrekking tot de Hoogeschool in dezelve gevestigd, 1841; Levensschets van den burgem. Hendrik Moreelse, 1662-'64, 1844, en een paar kleinere stukken. (Utr. Volksalm. 1844). |
|