blad. Voorts: Alva, een geschiedk. charakter in het licht van zijn tijd, tooneelmatig voorgesteld, Dev. 1857; Het geweten, dramatisch fragment, naar Schiller's Räuber, Dev. 1861; Willem Willemsz, een bladzijde uit Deventers beleg en ontzet in 1813 en 14, gedramatiseerd, Dev.; Ik zal handhaven, tooneelsp. Utr. 1874; en vert.: Vader en Zoon, van Laube, Zwolle, 1862; Graaf Struensee, naar Laube, Dev. 1866; Piétra, eene dochter van het zuiden, van Mosenthal, Dev. 1867; Pauline, naar Bulwer, Dev. 1869; Richelieu, Dev. 1870 en Ahasuerus, naar Aug. Klingeman, 't laatste in vijfvoetige jamben, Dev. 1873; De aesthetische voordracht, vrij bewerkt naar Rod. Benedix, Dev. 1873; Het aesthetisch gebarenspel, vrij naar Oscar Guttmann, 2 Afl., Utr. 1876. Bij de viering van het Aprilfeest in 1872: Koppestok, de wakkere veerman op Rozenburg, volksdrama met een voorbericht van dr. J. v. Vloten, tijdens wiens kwestie met het stadsbestuur hij nog gaf: Deventer Ketterjacht, Zw. 1867.