Verzamelde gedichten(1965)–Willem Brandt– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 99] [p. 99] Wat Poh Slapende gouden Boeddah in Bangkok Ik slaap. Mijn lichaam is van louter goud; mijn voetzool, ingelegd met paarlemoer en ivoor, slijt van uw kussen en het zout van tranenvloed. Ik ben niet te ontroeren. Mijn mond en ogen zijn onaangedaan door dieper wijsheid dan uw kleine lijden, de nederige lof die zij mij wijden, de geelgewade priester, de profaan. Op mijn vergulde schedel trilt geen haar om de gelovigen die mij beklimmen. Mijn navel echter blinkt volmaakt en waar over de hoofden van uw hersenschimmen. Aards en onaards ben ik geen tijd verwant; de ware meester telt het uur bij eeuwen. Maar als ik opsta zal ik sterren sneeuwen en al uw tranen stollen tot briljant. Vorige Volgende