Opperlandse taal- & letterkunde
(1981)–Hugo Brandt Corstius– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10 Verboden en verplichte lettersHet woord neemt tussen letter en zin een unieke middenpositie in. Het neemt deel aan twee processen die gescheiden behandeld kunnen worden. Naar onderen toe wordt een woord opgebouwd uit letters. Naar boven toe bouwen woorden een zin op. Beide processen zijn aan strikte regels gebonden. U weet dat npa geen Nederlands woord is, en niet omdat u het nog nooit eerder las. U weet dat ‘Niemand paars avond’ geen Nederlandse zin is, en niet omdat u hem nog nooit eerder las. De betekenis van een woord is niet afhankelijk van de samenstellende letters. De betekenis van een zin is wel bepaald door de betekenissen van de samenstellende woorden. Althans, dat zeggen ze. In het Opperlands is dat wel eens anders, zie bijvoorbeeld 48a. De twee geledingen zijn onafhankelijk. Dus gaat de Opperlander die onafhankelijkheid verstoren. Hij gaat - geheel naar eigen willekeur - het gebruik van bepaalde letters verbieden, en kijkt wat dat voor gevolgen heeft. Het gevolg voor de woorden is direct duidelijk: als ze een verboden letter bevatten dan zijn ze zelf verboden. Maar de consequenties voor de zinnen zijn minder direct duidelijk. In veel gevallen zal het de lezer niet opvallen (als bijvoorbeeld de letter x verboden wordt). In andere gevallen zal de schrijver geen zin op papier kunnen krijgen (als bijvoorbeeld de letters e, r en n verboden zijn). Niet alle letters zijn even belangrijk. Een vaak gebruikte letter is moeilijker te missen dan een weinig gebruikte (de letterfrequenties staan in 51c). Maar dat is niet alles. Verbiedt men bijvoorbeeld de letter u, dan is ook de q uitgeschakeld. Verbiedt men de n dan zijn er haast geen meervouden meer. ‘Lipo’ is Grieks voor ‘ik laat weg’. Onder een ‘a-lipogram’ verstaat men soms: een tekst waarin de letter a verboden is, maar helaas ook wel: een tekst waarin de a de enige toegestane klinker is, zoals in ‘Raar maar waar’, en de verboden letters e, i, o, u, ij zijn. Die verwarring wil ik natuurlijk vermijden. Ik versta onder een xyz-lipogram een tekst waarin de x, de y, en de z verboden zijn. Wie dat wil mag voor een eiouij-lipogram natuurlijk de naam A-saga bedenken, zoals dat 140 jaar geleden gebeurde. In de komende vier paragrafen gaat het over het verbieden van letters. Als er zesentwintig letters zijn, dan zijn er 226, dat is ongeveer vijfenzestig miljoen verschillende lipogrammen mogelijk. Twee grensgevallen van dat enorme aantal zijn: 1 Alle letters zijn toegestaan. Dit ‘-lipogram’ heet: ‘Nederlands’. 2 Alle letters zijn verboden. Dit abcdefghijklmnopqrstuvwxijz-lipogram heet: zwijgen, hoewel je in stripwolkjes wel eens de uitlating *!?££&$$!! kunt waarnemen. In 15 en 16 worden niet losse letters, maar lettercombinaties verboden of verplicht. Dit leidt tot rijm. In 17 kijken we naar de eis dat in een woord een letter niet méér dan éénmaal voorkomt. In 18 naar de eis dat elke letter van het alfabet in een woord of zin voorkomt. In 19 wordt een intrigerende vraag gesteld, die uit 17 en 18 volgt. Lipogrammen gaan meestal over het verbieden van letters en de consequenties die dat hogerop, in woord, zin, en tekst, heeft. Maar er zijn ook lipogrammen met andere verboden grammen dan letters: Onder het letterniveau kun je de stokjes van letters verbieden, of de zwart-te-maken rondjes in letters. Dit komt in 14 aan de orde. Omdat er maar zo weinig letters zijn, kun je dergelijke beperkingen op letteronderdelen altijd direct opvatten als het verbod van bepaalde letters. Boven het letterniveau kun je ook woordgrammen verbieden. Wil dat opvallen, dan zal het om veelgebruikte woorden, of om grote groepen woorden moeten gaan. Veel gebruikte woorden zijn ‘nee’, ‘ja’, en ‘ik’. In het radiospel Geen ja, geen nee blijkt telkens dat, ook tegen eer en beloning, niemand in staat is langer dan enkele minuten een ja-nee-lipogram te produceren. Drs. G. van Buren, van wie u nog veel teksten zult gaan lezen, is een wandelend voorbeeld van een ik-lipogram. Taboes op seksueel en religieus gebied nopen veel taalgebruikers bepaalde woorden nooit te gebruiken. Het raadselachtige is dat zij die woorden wel kennen. Een woord-lipogram waarbij het om grote groepen verboden woorden gaat, leren we in verband met vreemde talen in hoofdstuk 8 kennen. Maar dit zijn marginale gevallen. Het gewone lipogram is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11a Paaschmaandag, a-saga't Lam was haar kaars. ‘Alarm, Alarm’ galmt gansch Walacra: want Haralds aanmarsch jaagt angst aan, aan al wat aâmt. Harald was Jarl van Laaland. ‘'t Zwaard’ - dacht Harald - ‘baant 't pad naar 't Walhalla;’ vandaar, dat Harald zwalkt, strand af, strand aan; vandaar, dat Haralds zwaard landplaag was van al wat aan 't strand lag. - Aadlaar van Ran, was vaak Haralds naam. Thans klampt Harald 't strand aan van Walacra. Al wat kan, aanvaardt 't staal; maar Ach! dag van ramp! Haralds schaar valt aan; 't slagzwaard vlamt; landzaat naast landzaat valt; Ja, Harald waagt d' aanval van Walacra's stad, d' aanval van Aarstad, waar Alward, Markgraaf van Walacra, standplaats had. Dáár, zat Ada aan 't glasraam van Alwards hal; angst prangt haar hart: want, nadat 't graf al Ada's maagschap van haar nam, nam Alwards gâ haar aan; Alwards gâ lag dáár, waar al Ada's maagschap was; thans was Alward haar raadsman, haar arm, haar al. Ach! als Alward valt! - Maar Aarstad, waar Alwards manschap pal staat, slaat Haralds aanval af: Laalands schaar nam d'afmarsch aan naar 't strand. Wat was Ada zacht van aard! aan al wat arm, aan al wat krank was, gaf haar hart gaarn al wat haar hand had. - Na d' afmarsch van Haralds manschap, hangt Ada haar mand aan d' arm, gaat dáár waar 's landmans ramp 't zwaarst was, laaft, vraagt, raadt, paart traan aan traan. Dat haar pad afdwaalt van Alwards wal, - wat dacht Ada daaraan? -
't Was nacht; Haralds manschap slaapt; maar Harald zat aan 't strand. Naast Harald zat Skalk Adgar. ‘Wat was dat daar, Adgar?’ - vraagt Harald. ‘Wat dat was?’ - sprak Adgar - ‘d'Aardman dwaalt langs 't strand. Zacht, zacht! Aardman klaagt; Aardmans klagt was maatzang.’ - ‘Bah! dat gaat lafaards aan, wat Aardman snapt,’ sprak Harald. - ‘Lafaard? - wáár was Adgar dat? maar Adgar las 't blad van Braga's waarspraak, alwaar dat staat wat Braga raadzaam acht dat d'aard, van al wat haar wacht, raadt.’ - ‘Wat waarspraak was dat dan, waar g' aan dacht?’ vraagt Harald. Adgar gaat staan, staart strak 't maanvlak aan; gansch aandacht, als 't past, sprak Adgar: ‘Als 't strand 's nacht Aardmans klaagzang slaakt;
Als 't raafzwart daags aan 't zwaanblank raakt;
Als Wara 't hart van d'Aad'laar blaakt:
Staat Astara haar naam, haar staf,
Aan 't Lam van 't Karavaanland af.’
Haralds - ‘Wartaal! wartaal!’ - brak Adgars nachtspraak af; maar Adgar dacht na: want Adgar lascht Aardmans klagt vast aan Braga's waarspraak.
Landwaarts, aan wat kant Aarstad lag, had Tjalf, Haralds Vasal, twaalf man van Laalands manschap als wacht staan. 't Was al dag, althans d'aanbraak daarvan, als Haralds wachtplaats schalt van Tjalfs galm: ‘Vangst! Ha, nachtraaf van Walacra! vangst!’ - Tjalf bragt Ada aan; Ada was Tjalfs vangst. Langzaam trad Ada naar Harald; haar gang was achtbaar: want Ada's hart was kalm. Haar lang haar daalt af langs haar hals, blank als zwaanvacht; zwart was haar tabbaard, waarlangs haar arm, als van albast, afhangt. ‘Maagd!’ - vangt Harald aan - ‘naam? maagschap? stand? van waar kwaamt g' aan 't kamp van Harald?’ - ‘Man van 't zwaard!’ sprak Ada - ‘wat draalt dat zwaard? Ada wacht kalm af, wat d'Almagt raadslaagt.’ - ‘Ada!’ - was thans Haralds taal - ‘als wraak, als haat Haralds hart aansart; als 't Walhalla dat hart aanlacht: dan blaakt dat hart van gramschap; dan vlamt Haralds hand van 't slagzwaard. Maar, wars van al wat laag was, van al wat barbaarsch, was Haralds hart vaak zacht als was.’ Wat Harald daar sprak, brak Ada's hart; 't was als gaf 't haar smart, dat haar taal wat hard was, wat smaads aanbragt aan Laalands Jarl. Wat thans haar taal was, maakt, dat Harald kan nagaan, van waar z'aan Tjalfs wacht kwam, wat haar daar bragt. ‘Maak staat,’ - sprak Harald - ‘maak staat, Ada, dat Haralds hart thans zacht slaat. Ada ga, vanwaar Ada kwam; maar als Ada's dankbaar hart 't pand was, dat Markgraaf Alward Haralds handslag aannam, dan maakt, aan 't strand van Walacra, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het verbieden van bepaalde letters, en het daardoor bevoorrechten van de andere letters, al zal dat toch vaak blijken neer te komen op: het bevoorrechten van bepaalde klanken. Dat is zeker het geval in: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11 Verboden klinkersWe bevinden ons hier op zéér platgetreden terrein. Gedurende de tachtiger jaren van de achttiende en van de negentiende eeuw hield het letterlievende mensen bezig, dus misschien mogen we binnenkort weer een klankdichtrenaissance beleven. De oudste die ik heb (03a) zijn een a-lipogram, een e-lipogram, een i-lipogram, een o-lipogram en een u-lipogram, die in 1784 werden uitgegeven door A.F. (dit is A. Frese). In 1841 liet Jacob van Lennep voor zijn vrienden een aiouij-lipogram drukken, dat hij ‘e-legende’ noemde, een naam die ik voor dit lipogram ook zal aanhouden. Dit daagde anderen uit. In hetzelfde jaar verscheen van J. Bosscha het eiouij-lipogram ‘Paaschmaandag’ met de ondertitel ‘a-saga’, ook een naam die dit soort lipogram nu draagt. En eveneens in hetzelfde jaar maakte A.des Amorie van der Hoeven een aeiuij-lipogram ‘Colholms Roos’, met de ondertitel ‘o-spraak’, die nu soortnaam is. In 1879 werden de drie privé-uitgaafjes in één bundel aan het publiek aangeboden (dat is de druk waaruit 11a, e en o zijn overgenomen), en de gevolgen bleven niet uit. In 1880 kwam B.H. van Breemen met een ‘i-dicht’ en een ‘ij-rijm’ (11j, ij). In datzelfde jaar moet in Arnhem een anoniem aeouij-lipogram ‘Prins Willy’ verschenen zijn (kennelijk uitgaand van een alfabet met x, ij, y, z) dat ik dolgraag eens zou willen zien. Ook in die jaren schreef J. Jongeneel een ‘i-dicht’ dat in 1925 in de Nieuwe Rotterdamsche Courant werd afgedrukt (11i). Ik heb omstreeks 1950 een ‘u-prul’ naar het toenmalige Elseviers Weekblad gestuurd, maar ik kon nóch dat stuk, noch de oproep ertoe in het weekblad, terugvinden. Als u mij dat vertelde zou ik denken dat u zich grondig vergiste. Gelukkig zijn er twee ‘u-kluchten’ (11u, v) die merkwaardig op elkaar lijken, al heeft de Rus (uit 1944) plaats gemaakt voor een Turk (1978). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De inhoud van de klinkerlipogrammenWaar de vormeisen zo zwaar wegen, is het interessant om te kijken wat voor inhoud de lipogrammakers kozen. In 1841 waren het alle drie ridderverhalen. Nu zag ik, onder de vele klinkerlipogrammen die ik kreeg na Opperlandse pagina's in nrc-Handelsblad, Vrij Nederland en Onze Taal vooral zachte politiek en zachte porno. De in 13 genoemde lipogram- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[vervolg van 11a]kamp, manslag, wandaad, ras plaats aan zang, aan dans, aan gastmaal.’ Wat Ada daarna sprak, laat d'A-Saga daar. Maar alras zat Ada, als 't plag, aan 't glasraam van Alwards hal. Wat thans haar dáár prangd' aan 't hart, was, dat Harald Baäl aanbad, dat Harald dat smaadt, waaraan gansch haar hart hangt. Wat Harald aangaat, Harald stapt lang, dan aan 't strand, dan landwaarts langs 't pad, dat van 't kamp naar Aarstad gaat: 't was dagklaar, dat daar wat knaagd' aan 't hart van Laalands Jarl. Maar Adgar zat kalm aan 't strand; Adgar dacht na: want Adgar lascht 't blank van Ada naast 't zwart van haar tabbaard, vast aan Aardmans klagt, aan Braga's waarspraak.
Wat Harald sprak van Ada's dankbaar hart, van handslag, van gastmaal, was ras daadzaak. Naar d'afspraak, staakt Harald all' aanval, staat Haralds kamp vrank aan 't strand, gaat Laalands manschap, als 't pas gaf, naar Aarstad; naast 't kamp had Walacra's landman marktplaats. Vaak kwam Harald naar Aarstad waar dan d'Aadlaar van Ran aanzat aan 't gastmaal van Markgraaf Alward; ja, als 't valt, paart Harald Laalands zang aan Ada's harpsnaar. Maar, - wat dag aan dag plaats had, was, dat d'Abt van Aarstad naar 't kamp kwam van Harald, waar dan Adgars handslag 't warmst was. Wat aandrang 's mans achtbaar hart als jaagt naar 't kamp van Laalands manschap, daarvan waagt alras gansch Walacra, ja, land aan land. Want, als 't Paaschmaandag was, bragt d'Abt van Aarstad Harald, Adgar, Tjalf, tal van Laalands manschap - naar 't waschbad, dat d'Almagt aan d'aard gaf als 't pand van haar raadslag. Daags daaraan trad Ada aan Haralds hand naar 't altaar. ‘Gaat,’ - sprak d'Abt van Aarstad, - ‘gaat hand aan hand, hart aan hart. Kracht van d'Almagt, schraag d'arm van Harald, maar dat Haralds hand thans 't zwaard draag van Asa! kaars van 't hart van Ada, lamp langs 't pad van Harald, straal glans af dáár waar 't nacht was! Dan, - wandlaars t' zaam naar 't graf! - dan wacht namaals dat Canaän, waarnaar 't hart smacht van al wat d'Almacht aanbad naar haar raad!’ Thans lag kaag naast kaag klaar aan 't strand; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Haralds Drakar draagt vlag, krans, palmtak. Alras had d'afvaart plaats van 't paar; d'afvaart van Haralds manschap naar Laaland. 't Was 't laatst dat strand aan strand d'Aadlaar van Ran zag. Straks stapt Ada, aan Haralds hand, aan wal van 't land vanwaar Harald kwam. Zwaar was daar Haralds taak: want Laalands Jarls staan naar Haralds land; 't raast al van wraak, dat Harald afstaat van 't Walhalla. Maar 't zwaard van Harald, 't hart van Ada, d'aandrang van Adgars taal, schaard' al wat braaf was aan Haralds kant. Gansch Laaland draagt Haralds vaan. 't Jaar daarna, als 't Paaschmaandag was, bragt Harald al wat Vasal was t' zaam, aan d'afbraak van 't laatst altaar van Astara. Daar sprak Adgars krachttaal van 't Lam, dat was van d'aanvang af. Dankbaar zag Harald Ada aan; Harald dacht aan 't strand, waar Adgar sprak van 't Lam van Braga's waarspraak: Astara's naamdag was thans Paaschmaandag. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11b Van Agt stapt afhaag 8 maart - Na nacht van kabaal, smaad, schandaal zal A. van Agt als staatsman gaan. Want als Abraham Vatmaakman (ar), Karl Marx (pvda), Hans Slapwas (vvd) hand aan hand saamgaan, dan kan Frans A. (kvp) als raadsman pal gaan staan, maar zal Van Agt naar staatswalhalla - Raad van Staat - gaan. Na Maas-Waalkanaalschandaal, Albaans Balkanraadkabaal, ramp van Marsapparaat (graafarmklamp raakt vast), klaagzang van val van kamp Tal Al-Zaatar, Ajaxmandaat van Jaap van Praag, dambacchanaal van Gantwarg, was ‘nacht van Van Agt’ rampnacht waar gans Haags kamp, al wat daar was, haast krank van was. Aanval na aanval, klap na klap, slag na slag, slaat Van Agt af, maar waar Van Agt pal staat, daar staan Vatmaakman, Marx, Slapwas massaal. Dat jaagt angst aan! Dat Karl Marx (pvda) Van Agt graag zag gaan, dat sprak. Maar dat Abraham Vatmaakman (ar), Hans Slapwas (vvd), Mark Bakman (cpn), maagd Wttwaal (ch) daar naast gaan staan, dat maakt dat Haags kamp paf staat. Dag, raafzwart haar - ‘aapvacht’ smaalt vara, waar Varahaan garant staat dat Van Agt's naam alsmaar als laakbaar cda-fanaat galmt. Na twaalf jaar Haags staatsmanschap zal Van Agt maandag ras pad naar Brabant gaan, waar paaps staatsman vandaan kwam. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11c A-spraakEen telg des Weledelen Heeren C. Everts, dewelke de reeds zeer bekende Everts-E-legende creëerde (zelve telt ze reeds twee keer twee keer twee decennen, zegent echter eveneens der Letteren Stem)... maakt daarnaast thans 'n A-spraak, dacht: ‘Ja, dat's vast naar pappa's aard!’ Daar gaat haar A-spraak dan (navrant?): | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1Balthazar van Albada aanbad Barbara Kraakman, wacht lang af, maakt dan 'n afspraak... Dàt slaat aan, want Barbara snàkt naar aanspraak. Daarna gaat Balthazar vaak 's nachts laat naar Raamgracht 8, waar Barbara Balthazar wacht. Barbara (paraat, waakzaam) was braaf, (was althans maagd), maar ach! haar hart was zacht van aard, was zwak... Balthazar gaat dan vlak naast haar staan, raakt haar wang aan, haalt haar aan. Haar hart gaat van tak-tak-tak, haar kracht zwakt af, dan... Daarna gaat 't spaak, fataal: ramp na ramp, traan na traan, haat, argwaan, ja wráák: Balthazar, na 't drama kwaad, dacht ‘barst maar’, lapt 't àl aan z'n laars, gáát. Basta. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men zonder e en n, en zonder e, r en n behandelen alledrie moordzaken. Gerrit Krol, die op mijn verzoek onder een heel andere vormbeperking gebukt ging, gebruikte bijbelse verhalen (hoofdstuk 5). Rudy Kousbroek gebruikte voor drie volkomen verschillende transformatie-ideeën sonnetten van Kloos. Wij hebben in de Nederlandse literatuur en cultuur een tekort aan teksten die iedereen kent, en waar dus strapatsen mee uitgehaald kunnen worden. De Opperlandse letterkunde is nu eenmaal voor een groot deel parasiterend van aard. Maar dan moet er wel een Nederlandse literatuur zijn om op te kunnen parasiteren.
....................
.................... | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De andere ‘klinkers’‘Koekoeksnoef’ en ‘Maumausnauw’ horen in deze paragraaf eigenlijk niet thuis. De ‘oe-f’ is een lipogram waar behalve de klinkers a, i, u en ij ook de letterparen zijn verboden met een o als eerste lid en een ander dan een e als tweede, en bovendien alle letterparen met een e als tweede lid en daarvóór een andere letter dan een o. Zo'n definitie zou je ook voor de ‘ou-clou’, het ‘ie-lied’ enzovoorts moeten geven, maar dat is overbodige moeite. In 11r drukken we een fragmentje af, waarin een Nederlandse spellingscommissie trachtte alle onsamengestelde Nederlandse woorden met ou op te sommen. De ‘vrouw wou’ niet. Volgens Kousbroek zou een au-tekst goed zijn voor een acteur die een kat moet spelen. Hij observeerde ook het merkwaardige effect dat het lezen van zulke eenzijdig klinkende teksten heeft. Het leek mij een goed idee dit boek te openen met een serie klinkerlipogrammen, opdat de lezer in een Opperlands bad wordt gedompeld, en die verstandige, altijd ergens over gáánde, Nederlandse taal van zich af kan weken. U kent het verschijnsel dat elk woord, mits honderd maal in snel tempo herhaald, van zijn betekenis kan losraken. Dat kunt u voor de gehele Nederlandse taal bereiken door de achttien opgenomen klinkerlipo's hardop te lezen. Wie een nieuwe wil maken, moet wel met iets moois voor de dag komen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[vervolg van 11c]Barbara - straatarm, wàt 'n blaam, wàt 'n afgang - draagt zwaar haar last, braakt. Arts Braadbaart staat klaar, maar dacht: ‘'t Spant, straks draag 'k haar naar 't graf!’ - pakt dan rap 'n apparaat van staal, 'n tang - ja daar baart Barbara Balthazar's nazaat: Abraham Caspar, haar schat! Als Abraham na 'n maand lacht, stráált Barbara, haar hart als was... | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2Maar Balthazar had 'n galblaaskwaal, z'n hart was wat zwak, z'n baan (aan Zaandam's Spaarbank) was zwaar, was vaak laat klaar. Dan knapt Balthazar af, z'n hart raakt van slag; Balthazar had angst, gaat rap naar Kanaalstraat 12-a waar arts Braadbaart àl aandacht was. Braadbaart raadt Balthazar z'n baan af, vraagt: ‘Kan dat?’ ‘Tja, dat hangt 'r van af...’ Dan maant Braadbaart: ‘Balthazar, dat gaat naar 'n hartaanval! Wat kalm aan, kan dàt dan?’ ‘Ja, dàt kan, dat 's aanvaardbaar. Dan ga 'k naar Alkmaar's kaasmarkt, dat was 'k al lang van plan, daar gaat 't kalm.’ Maar Alkmaar had daarnaast Carnaval! Balthazar laat kaasmarkt kaasmarkt, gaat naar 't carnaval, danst, brast, raaskalt, bralt abracadabra, maakt kabaal, pakt glas na glas, zwalkt langs gracht na gracht, van bar naar bar. - Maar ha! daar staat Ada Jaarsma! Dàt was wat: Balthazar waant Ada naar Alabama. ‘Dag Ada, dag Schat!’ papt aan, prangt haar aan 't hart. Maar Ada wàlgt van Balthazar, staat star als 'n lantaarnpaal, slaat alarm: ‘Laat dat, zatlap!’ Balthazar, galant, laat af: ‘Ach wat, laat maar gaan - dan ga'k maar naar Barbara!’ Draalt, maar gáát dan, langzaam, traag, - maar vast. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3Raamgracht, maandag 12 maart, half acht: Barbara staat aan 't raam, staart... staat daar...? haalt dan ras Abraham: ‘Dáár staat pappa, dáár, na 'n jaar! Dag pappa!’ Abraham lacht, Balthazar staart Barbara van 'n afstand aan, laat haast 'n traan, draaft dan naar dat paar. Daarna was 't àl 'n waar Walhalla: Barbara (dra daarna Barbara van Albada-Kraakman), Balthazar (als haar man - dankbaar), Abraham Caspar! Barbara maakt alvast 'n gastmaal klaar van garnaal, sla, taart, vla, ananas. - Daarna naar 't altaar, alwaar Abt Albaan 't ‘ja’ van 't paar wacht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11d Zaans dramaKlaas Taalman van Zaandam maakt 'n waranda. Plank na plank zaagt Klaas. ‘Wat 'n taak’, dacht An vaak. ‘Laat dat aan 'n vakman, Klaas!’, sprak An dan. Maar Klaas maakt 't af. Dan kwam 'r bak na bak; plant na plant; 'n pracht waranda maakt Klaas. Daarna maakt Klaas 'n bank. An zat daar graag. Vandaag was 't warm; Klaas zat 'r naast An. An haakt wat aan 'n zwart badpak. Klaas had 'n baaldag, want al lang had Klaas 'n plan: 'n taalgrap van A-taal. Ach, ja, Klaas was mal van taal; 'n taalgrap was Klaas 'n baaldag waard. ‘An’, vraagt Klaas, ‘als 'k Van Agt maar naar 't staatsmanwalhalla laat gaan?’ An lacht hard. ‘Ja, na z'n val naar 'n praalgraf, vandaar naar dat walhalla! 'n Pracht taalgrap!’ Daar kwam Marja. Marja kwam vaaklangs. ‘Dag An, dag Klaas.’ ‘Ha, Marja! Warm wat?’ ‘Ja, warm!’ ‘'n glas ananassap?’ ‘Ja, graag.’ Klaas haalt dat glas sap. ‘Wat was dat, An? 'n Grap?’ vraagt Marja. ‘Ach, 'n taalgrap van Klaas.’ An draalt, want Marja was 'n fan van Van Agt; Marja aanbad Van Agt. Maar ja, als Marja 't vraagt... ‘Tja, Marja, Klaas maakt A-taal, taal van a's. Daarvandaan kwam 't, dat Klaas Van Agt naar 't staatsmanwalhalla laat gaan.’ ‘Wat? Van Agt?!’ ‘Ja, Van Agt, want z'n naam had a's; 't was 'n taalgrap!’ Maar Marja, kwaad, pakt d'r tas; gaat! Daar kwam Klaas. Klaas bracht 't sap. Maar waar was Marja? ‘Ach, Klaas’, sprak An, ‘Marja was kwaad.’ ‘Kwaad?’ ‘Ja, dat van Van Agt maakt 'r kwaad.’ ‘Ach, wat 'n gans’, dacht Klaas. Dan nam Klaas 't sap maar. Dan, 's nachts was daar 'n daf, Marja's daf. Marja staat daar naast Klaas. Marja pakt z'n arm. ‘Rap, Klaas, rap!’ Raar, maar als 'n mak lam gaat Klaas. Wat 'n vaart! Wat 'n haast! Naar Alkmaar gaat 't, dan naar kampplaats ‘Zandplaat’. Daar staat Marja's caravan. Marja had daar 'n draagbaar tv-apparaat; dat was aan. Klaas nam plaats. Maar wat was dat? Dat was 't naaktstrand! ‘Kan dat dan? Mag dat dan?’ ‘Ja, Klaas, maar laat, na half twaalf.’ Klaas dacht wat na. Maar wat zag Klaas daar? Was dat... was dat...? Ja, dat was Van Agt. Van Agt, maar naakt!! Van Agt baadt daar, gaat wat langs 't strand, trapt 'n bal naar 'n knaap. Van Agt praat daar wat; lacht daar wat. ‘Als 'k daar 'n bal van snap’, dacht Klaas. Dan kwam daar Ab Brandsma van 't Alkmaars Dagblad. Ab gaf Van Agt 'n hand. ‘Dag, Brandsma’, sprak Van Agt, ‘vara's tv-staf maakt daar “Strand vandaag”.’ ‘Mag dat, tv aan 't naaktstrand?’ ‘Ja, ja, Brandsma, dat mag, maar laat, na half twaalf.’ Van Agt pakt 'n lat; maakt wat van zand. Ab las: naakt = waar waar = naakt ‘Waar, maar raar’, dacht Klaas. Dan vraagt Ab, wat Van Agt dacht van Klaas Taalman. ‘Ja, Brandsma’, sprak Van Agt traag, ‘ja, naakt, dat kan vandaag, maar smaad... smaad, dat straft Van Agt. Wacht maar!’ Van Agt lacht vals. ‘Staatsmanwalhalla! Ja, dat dacht Taalman, maar Van Agt gaat naar Canada, naar Panama, dan naar Java, vandaar naar Japan.’ ‘Waarvan?’ vraagt Ab. ‘Waarvan? Van 's lands staatskas, man! Ja, ja, macht, dat 's al! Maar... smaad, dat straft Van Agt hard.’ Daar was 'n rambambam; acht man bvd kwam d'r aan, 'n bvd-man pakt Klaas hard vast. ‘Wat... waar...?’ vraagt Klaas. ‘Naar 't strafkamp, Klaas Taalman, naar 't strafkamp, twaalfjaar.’ ‘An, An, ach ach twaalf jaar strafkamp!! 't Was maar 'n taalgrap.’ An dacht: ‘Slaapt Klaas?’ Klaas praat, Klaas raaskalt, wat 'n abracadabra! An pakt Klaas' hand, warm, klam. ‘Kalm maar, Klaas! Wat was dat dan van 'n strafkamp?’ Dan snapt An, wat Klaas had: 'n nachtpaard, dat was 't. ‘Kalm maar, Klaas, 'k maak 'n slaapdrank van Malaga; dat jaagt dat nachtpaard naar stal!’ Ach, Klaas nachtbraakt vaak; daags taal, 's nachts taal; daarvan kwam dat, dat nachtpaard. Pak maar aan, dat glas; 't nachtpaard van Van Agt gaat naar stal. Maar Klaas slaapt al. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11e E-legendeLees - en Beef! Een vreemde heerscher betreedt Berthes erfdeel. Geen der edelen wederspreekt des wreeden Werners recht, het recht des sterksten. De vreemde heerscher, ten zetel der Wenden verheven, geeft het bevel: ‘Breng | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[vervolg van 11e]Berthe weg. Geen mensch helpe de zwervende: geen mensch geve der vernederde eten, dek en legerstede.’ Zeven weken heeft de verwezene Berthe het zwervend leven gerekt en geweend. Geen mensch vergezelde de wees, des edelen Egberts telg. Geen klepper, geen ezel zelf bereed ze. - De teedere wees heeft vergeefs gesmeekt. Nergens een helper: nergens verstrekt men Berthe legerstede en herberg. De peen, de bessen des velds geven eten: de beek en de melk des vees drenken de zwervende. Berthe bestreedt geen bekende streken meer: het felle weer, de ellende, het leed bestelpen de tengere wees. De breede zee lekt den verhevenen berg. Een herder scheert het kleene vee: de weenende Berthe treedt hem tegen en smeekt met een bezweken stem, een beetje eten. De herder brengt het: meel en reevleesch versterken de stervende, en, veel meer, des herders redenen. De vergeten herder heeft de sterrenbeelden leeren kennen, en weet den mensch te spellen, hetgeen hem de Hemel eens bestemt en bedeelt. De herder, met Berthe neergezeten, leest de teekenen des Hemels en spreekt deze regels: ‘Wen 't wezeltjen den Held verzelt,
En hem de Beer een preek vertelt,
Heerscht Berthe weer, met eer hersteld.’
De herder heeft gezwegen en wenkt Berthe, verder te trekken. Ze heeft hem begeven. Steeds beklemmen vrees en wee het herte der weeze. Weer zeven weken zwerft ze verder en verder, en wenscht te sterven. De lente verdween. Berken en esschen en elzen werden geel. Geen vee betreedt meer het veld en deelt melk mede. De regen klettert: meeren en beken zwellen. Berthe verwenscht het leven en het levenswee. Het sterven, denkt ze, geeft vrede: geen leed, geen letsel deert meer. Tegen een berg gezeten, smeekt ze den Hemel, den engel des verderfs te zenden. Wee! het steen beweegt: nevens de bevende Berthe treedt een beer met gesperden bek. - Neen! - Het gevreesde beest werpt het beerenvel weg. Het kleed bedekte en verbergde den Deken der Stevenskerk, den geëerden Peter, mede geweken wegens de vergedreven wreedheden des wrevelen Werners. Berthe herleeft: ze spreekt met Peter en meldt hem de redenen des herders. Sprekende vernemen ze ergens een gewemel en het wrenschen eens rennenden kleppers. Een derde zwerver betreedt de plek. Ver heeft de vreemde gereden: het zweet bedekt hem en den klepper. De heldendegen knettert hem tegen de lendenen. De vreemde held heeft den knellenden helm nedergezet. Hemel! Berthe verbleekt: de helm heeft ten veldteeken een wezel. Ze herkent Ethelbert, den Zweed. - De Deken der Stevenskerk spreekt met hem en meldt hem hetgeen de wreede Werner deed, en schetst hem Berthes leed en tegenheden. Het wezen des edelen Ethelberts betrekt. Den wrevelen Werner verwenschende, trekt de held den scherpen degen en zweert, Berthes redder en helper te wezen en Egberts telg ten zetel te herstellen. De preek des verkleeden Peters heeft gewerkt. Berthe herdenkt des herders redenen en hetgeen deze spelde. Ethelbert heeft sterke benden vereend: de veldteekenen geven dezen regel te lezen: ‘Berthe leve en regeere! De wreede Werner sterve!’ Werner heeft mede het veld met legers bedekt. Men velt de speeren: men trekt het welgewet geweer, de degens kletteren. Berthes held heeft het gevreesde lemmer geheven en rent den wrevelen Werner tegen. Des degens scherpe snede heeft Werners sterken helm gespleten, en deze, neergezegen, heeft den veegen geest gegeven. Geen der metgezellen des vreemden heerschers wederstreeft meer den edelen Zweed: enkelen sneven, velen vreezen en smeeken het leven; de meesten leggen degens en speeren neder. Ethelbert heeft den zege. Berthes wreker geeft der weeze het erfdeel der Wenden weder. De teedere Berthe zweert het te deelen met den edelen beschermer: eene stem, een kreet: ‘Ethelbert strekke den Wenden ten Heer en meester! Ethelbert leve en heersche met Berthe!’ vereent edelen en gemeen ter eere des Zweedschen helds. Hem heffen ze met Berthe ten zetel. De Deken der Stevenskerk heeft den echt gezegend. Vete en wrevel hebben gezwegen. Berthe vergeet het geleden leed: de Hemel verleent zegen en vrede, en hetgeen de legende wegens hen vermeldt neemt een
end
lennep, den zevenden September. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11f E-legende, vertelsel des heeren C. EvertsTe Enschede leeft de heer Engelberts en heeft er een perceeltje met zeven meter gevelbreedte. Zelf werkgever erkent de heer Engelberts de rechten der werknemers. Gevende en nemende en telkens een beetje geld beleggende leeft dezelve heel netjes. Eens heeft de heer Engelberts een hele week gekegeld. Zelfs met de slechtste weersgesteldheden. Ten leste echter verveelde het hem. ‘Keer ter helle spel der ellende,’ zegt de heer Engelberts en werpt het heele kegelspel ter kelder. De heer Engelberts echter heeft een neef: de heer Ten Klebbere, dewelke 's heeren Engelberts' kelder veegde en er peren telde. Hem treft het kegelspel. ‘Je bent een gemeene rekel!’ kermt de heer Ten Klebbere, en ten dele verpletterd en geheel bedwelmd, zwenkt en wentelt dezelve tegen het verste gedeelte der kelder. De heer Ten Klebbere werd te bed gelegd en er werden twee geneesheren besteld, tevens zeven verpleegsters. De eene geneesheer, de heer Slechtwerk, bedekt den heer Ten Klebbere met een ezelsvel. De tweede geneesheer, de Weledel Zeer Geleerde Heer Everts, besmeert de rechter helft des heeren Ten Klebbere met eendenvet en de tweede helft met een Engelsch smeerseltje. Negen weken heeft de heer Ten Klebbere te bed gelegen en geleden, ten leste echter herstelde dezelve. ‘Het ezelsvel heeft gewerkt,’ zegt de heer Slechtwerk. ‘Je bent gek,’ zegt de Weledel Zeer Geleerde Heer Everts, ‘het eendenvet en het Engelsch smeerseltje hebben hem hersteld.’ ‘Gemeene rekel,’ prevelt Slechtwerk, ‘je beneemt me het effect.’ Het eene gezegde geeft het tweede en ten leste werd er een tweegevecht geleverd. De heer Slechtwerk neemt een geweer en de heer Everts een scherp mes en ze vechten ter dege. De heer Engelberts, de felle kreten vernemende, snelt er heen en bezweert de gebelgde heeren het gevecht te beslechten, hen smeekende met bevende stem: ‘Geen gevecht! werpt weg geweer en mes! stelt rede tegen geweld!’ Ten leste vernemen ze de smeekbede en de vrede werd hersteld en bezegeld; ten teken deszelven hebben de twee geneesheren een vredesbeker geleegd. Eveneens heeft de heer Ten Klebbere het geleden leed vergeten en heeft den heer Engelberts vergeven. Deze meent het genezen des heeren Ten Klebbere het best te eeren met een feest te geven. Hetzelve geeft veel pret. Ze eten veel lekkere gerechten: eendenlever, reevleesch met erwtjes en peentjes, versche kreeft, wentelteefjes en peren. De heer Engelberts echter eet te veel. Dezelve werd zeer bleek en geeft een deel des gegetenen weer. De knecht zegt: ‘Meneer je hebt je vest bevlekt.’ Deswege veegt deze de vlekken met een servet weg. Tegen zevenen werd er thee gepresenteerd met heel lekkere evenveeltjes. En tegen negenen werd er met belgeklep ter kerke geschreden. De heer Herderschee geeft er een preek welks tekst heet: Esther 7, vers 2: ‘Geeft Esther elke bede welke ze begeert, zelfs de helft der wereld.’ Ten leste echter heeft men een gedenkteeken neergezet, deze leer vermeldende: Elk werke mee vrede te verwekken! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11g De centerzwengel
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[vervolg van 11g]speende het kereltje. Welk een speels, kleen heertje en verwend reeds, 't pretventje, zee ze week. 'n Schreew, 'n kreet, schel-snerpend, fel! 't Schepseltje kermde. Ze beefden! ‘Geef snel het steekje’, zee hees de geneesheer, bleek, heersend, streng... Ze keken. Wel, wel! Ze keken weer: ‘Zeer veel’ zee ze, ‘'n weelde’, veel betekenend schelend. ‘Zeep hem terdege’ zee de geneesheer. Ze deed het. Ze meende het wel met het ventje. Met sterken greep neemt ze de steek, brengt ze netjes weer, herspelde hem.
Slecht weer. Sneew bedekt de steden en beemden. Ter kerke reed men, weleer, eewen geleden, 'n gebedscel. Heden hersteld, sterk vermetseld met schel geverfde vensters, de engelen des hemels verbeeldend, ze weergevend met fletse wegsmeltende verven; enkele lege zerken, verder gesmede hekwerken, 'n bekken, gesneden elpenbenen beeldjes. Vreemden bekeken ze, 'n vervelende zwerm Engelse kwezels zeker weer, de trekbeesten! Een preekheer verscheen, bestreek eerst even het ventje, plengde, besprenkelend het schedeltje, drenkte het. Weggedebd de spetjes des bekkens. Welk 'n beeld des vredes! Er werd gebeden, er werden kerkcenten gegeven. De Engelsen bekletterden de zerken met veel leven, de vlerken. Leen me even twee kerkcenten, prevelde ergens 'n bedelende stem. Nee, geen cent, geen één, snerpte 'n hese feeksenstem weer. Met breed gestrekte vlerken zeeg de schemer neer, bestreek eerst de kerkegevel, en de kerk zelve ten dele betredend, streelde ze de lege zerken en gewelven, ze met gele strepen en vegen bepenselend. Schreden vergleden, wegstrevend; de mensensleep vertrekt, de kerk leeg; eng.
Eerst erg speels, te speels wel, beterend steeds z'n vege pretleventje leerde het kereltje tellen, rekenen, lezen, meten, vreemd spreken, Engels en meer, tekenen, snel welbegrepen lerend; wekenreeksen vergleden, men leerde hem zelfs het bewegen des sterrenhemels.
Eens bekeek Bert het spel der spelen, der Enne-Vee-B-heertjes. Het leek hem 'n best spel. Keek, begreep, speelde. Speelde het reeds eer ze het hem leerden, per se steeds met het besef het spel ter ere te spelen. Z'n met zeemleer beklede, gele beenbeschermers, beperkten de bekende scheenbeenweeën; het leder ketste de felste, gemeenste vegen en petsen steeds weer. Bert speelde meest centerzwengel, negeerde wel eens enkele reglementen. Kende geen vreze, steeds met z'n geweldsvlerken hele legers wegzwengelend. Deze lederspeler speelde steeds 'n sereen, sterk enerverend, verderf brengend, edel en meeslepend spel. Ere hem. Zeven keren zeven ere. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11i I-dichtMin is dichts pit. Ginds ligt Brindisi, dicht in mist,
Sinds wind slinkt, krimpt. 'n Vischpink vischt.
Klip, klif, kim glimt. Ginds in wilgschip
Vink tsjilpt, tript, wipt; lisch pikt, split snip;
'n Ibis spit, grist visch, slikt z'in. -
Stil! - snip schrikt. Wis gist z'Isis' zin.
Dit is instinct, dit Isis' gift;
't Gist Isis' wil, 't vindt Isis' schrift;
Mits snip zich spits', inlichting win,
Dringt z' Isis' slissing richtig in;
't Instinct mist 't minst, lispt d'Isis-sphinx.
't Lisch trilt, wilg knikt, wind klimt (ging links),
Wind zingt, sist, grinnikt, grimmig gilt,
Wind dringt, tilt 't schip. 't Zwikt willig, wild,
't Schip licht zich grif, glipt klip mis, wint
Flink rifbrinks kribspits. Drink 'n pint,
Schipgids! zing! pinkschips windspil klinkt.
Mist zwindt. Brindisi's kling, klif blinkt
In schrilwit licht, sinds 't mistkrip zinkt.
Richt ginds 'n brik zich? - D'Iris wis,
't Cilicisch schip, 't richt zich, ik gis,
Brindisi's richting in, 't splitst wind,
't Wint kittig rifkribs kistingplint.
(Rimini's pink ligt stil in 't grint
Wis d'Iris-schipgids prikvisch mint.)
Briks richtspil wrikt 'n civilist. -
‘Britsch-Indisch, sir?’ - Mis! - 'n clinist:
Will Pitt. - ‘'n Lichtmis, cynisch, wild?
‘'n Lid in 't kwipsch, pipsch, jichtig wild?’ -
Mis! - fiksch, flink, pittig, stipt is Will,
Wills inzicht is briks winst, drilt stil,
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'Slist twist, gist richtig, schikt in 't schip
d'Inrichting strikt, minst mist 'n stip.
Will's zinswit is Will's nicht Mimi,
Will innig mint Mimi d'Ivry,
Sinds Will mint, dicht-i, zinnig dicht,
Min is dichts pit, min is Will's licht.
‘Is miss Mimi 'n snibbig wicht,
In mins gril wichtig, licht in plicht?’ -
Mis! Will's Mimi is kittig, pril,
'n Minnig nimf, Christin in wil. -
‘Mimi is twintig’ - schimpt vrind Bits -
Ik gis, z'is twintig min 'n trits.
Blikt nicht, Will blikt, knikt nicht, Will knikt,
Kikt nicht, Will willigt in, Will schikt. -
Mimi mint vink, kip, sik. Vink prikt
In Mimi's lip, kip 't pinklid bikt,
Sik likt 'r kin. - In Mimi's kribs.
Kist blinkt lint, lis, slip, strik, sits, rips.
Dit's vilt, dit: krip! - In Will Pitt's brits.
Kist splint ging, bigsschink, pinksrib, sprits.
Kris, kling, spits, schild in Will's zicht hing. -
Mits Mimi schik vindt in 'n ding,
Vindt Will 'r schik in; blikt nicht sip,
In Will's blik mist dringt in 'n wip,
Dit's min. - Mimi spint, knipt, flikt, stikt,
Tint print, zingt, tript, Will's kinstrik strikt,
‘Zit stil!’ - lispt nicht; - ‘stil, inclinist!’ -
Will's lip zich spitst, mikt mimisch, - mis! 't
Is Mimi'sch - bidt, inwill'ging mist,
Will dingt, dwingt, dringt, springt slinks; Mimi
Zich links richt. ‘Mis!’ - lispt nicht - ‘hi! hi!’
‘Prins Mississippi, wil-i strips?’ -
Mimi tikt Will, schimpt: ‘gitwit gips!’ -
Wis min is grillig. Mimi zwicht.
‘Stil, Will! grif zing ik 't min-I-dicht,’ -
't Wicht zingt, 't klinkt minnig, sinds in schrift
Will's dichtgift zinnig 't I-dicht grift.
Will Pitt's I-dicht is dit:
‘Min gist, dit mist, sinds min is blind,
Mins zin is grillig; min is kind;
Dit bidt, dit dwingt, misricht zich licht,
“Ik wil”, grimt schril 't lichtzinnig wicht,
Min is instinct, 'n lichtflits, licht in trilling,
Mins list is twist, mits minwinst lig in stilling.’
Mimi schrikt: 'n flits sist, 'n gil klinkt: 't is
Will's gil; Will zwikt, zinkt, wringt zich, hikt:
‘Dit is Philip Smith's schicht, Pitt hitst Philip.
Philip ging Rimini in. Wis, Mimi! 't is Philip
ginds in Rimini's vischpink.’
Will gist richtig. Philip mint Mimi, Philip is
grimmig, sinds Will Mimi's min wint.
Mimi snikt, bidt, tilt Will's kin. 't Is mis,
Will's blik is wild, sinds mistig wit, blind!
Will's wilslicht zwindt.
Mimi ving Will's snik; d'Isisnimf Will's schim.
In Brindisi's dik slibgrint zinkt Will's kist.
Schichtig lispt Mimi sinds Will's I-dicht.
Philip wint 't minst. Isis richt grimmig.
'n Klipnimf zingt:
‘Zing, zing,
Zwizwirling!
't Schip ging -
Vikingskling,
Clim, dwing!
Schim, spring! -
't Schip ging -
'n Grillig ding,
'n Stip in 'n kring -
Zwik, zwik!
Krik, krik!
Tingling, tingling -
-rrr-
ving!’
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11j I-dichtIn dit I-dicht zing ik,
In dit I-dicht wring ik,
Dring ik, dwing d'I.
'k Vind in dichtmin d'I licht
In dit pittig I-dicht
Dichtzin ligt in d'I.
In dit I-dicht wil ik...
In dit I-dicht spil ik
Kwistig 't innigst... stil!
In dit I-dicht richt ik -
In dit I-dicht sticht ik
Willig... 't is... ik wil...
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[vervolg van 11j]Inkt! - 'k Dip in: 't is richtig.
Ik zit stil, 'k blik wichtig!
'k Schift in dichtzin, 'k wik; -
'k Ril, 't is dichtmin!... mis is 't! -
Zwicht, zwicht dichtzin! - wis is 't,
'k In dit I-dicht stik.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11k Kick-tic-schikIk bik, ik slik,
ik lik; ik kik.
Ik piknik: flik,
trik, frik, blik smik!
Ik stik, ik snik.
Ik: sick. Ik dik?
Ik kik: ‘ik prik’.
Ik wik: ‘ik lik’.
Ik schik! Ik, kwik!
Ik hinnik: ik,
ik tik, ik tik.
Ik: slick. Ik snik?
Ik, brik, slipstrik.
Ik, frik, kiltik.
Ik, sik, knikknik.
Kick: pik
Tic: hik
Schik: ik.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11l Sismik I sticht schrikIzmir - ‘Dit is tipisch Hittitisch schip’ gilt nihilistisch nitwit in Izmir. Libisch spiritist slikt dit simplistisch, gist giffig: ‘Brik Sismik is mini-lichtschip’. Sifilitisch-jichtig sist Indisch Christin pinnig: ‘Vist inrichting Sismik I inktvis, intimi?’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11o Colholms Roos, o-sprookmotto: 't Schoon lokt tot roof Olof troont op Colholms slot, rondom door golf op golf omzoomd; Noordstorm op Noordstorm floot door boog, poort, top. Toch pronkt op Olofs slot Colholms roos, Oldgond; jong, schoon, blond. Hoor! Olofs hoorn klonk, Olofs woord vloog rond; Noor op Noor spoort 't ros, ront, loopt, komt; - 't slot wordt vol volks. Olofs looz' klonk: oorlog! oorlog! - 't Oog vonkt toorn. ‘Olofs mond noodt ons, Olofs hoorn noopt ons: Vorst! 't word' ons kond, zoo zorg of nood ontstond voor Colholm’ Bornholms Vorst, Otto, komt! Otto somt d' oorsprong op tot Thor; Otto's dolk wordt rood door moord op moord. Olof schroomt Otto noch ook Thor, - doch zorg voorkomt nood. Otto zond boô op boô om Oldgond; Oldgonds schoon ontvonkt' Otto's borst; ook komt blos op blos op Oldgonds koon, zoo Otto's boot Colholms kom klooft. Doch Olof zon op 't voorspook, - Wolf zong 't: 't Noodlot wordt kond
Door Wolfs mond:
Colholms roos, Oldgond,
Pronk op Colholms grond;
Schoon Olofs zorg,
Toch Olofs borg:
Zoo Oldgond wordt ontroofd,
't Kost Olof troon, slot, hoofd. -
Zoo hoord' Olof noch Otto, noch Oldgond. Otto bood bond of oorlog; oorlog koos Olof. Colholms slotvoogd sloot Oldgond op. - Nog ontvloot 't woord Olofs mond, - op! op! klonk door 't slot; Otto komt! Boot op boot, vlot op vlot, kog op kog klooft Colholms kom! - ‘Noor, vorst of volk, volg Olof!’ Olof vloog voor. 't Volk sprong op; 't gordt dolk of pook om; 't torscht boog, knods, pols, rotsbrok, 't slot op; 't lood smolt, kookt, - zoo Otto soms storm koos. ‘Voor Colholm, voor Oldgond!’ klonk 's volks looz'. - ‘Schroom, boos rot! roof zocht Bornholms vorst, - dood wordt Otto's loon.’ - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doch Otto? - Noch dorst tot roof, noch oorlogsvonk toogt Otto. Doch Otto's borst klopt hoog voor Oldgonds schoon; Olof sloot 't oor, schoon Otto som op som bood voor Oldgond; Oldgond zond boô op boô tot Otto; doof ook voor Oldgond, sloot Olof Colholms roos op. Droom op droom komt voor Otto's spond. Oldgond spookt Bornholms vorst voor 't oog: drop op drop blonk op Oldgonds koon; 't hoofd, omzoomd door lok op lok, hong op Oldgonds borst. (Zoo toch 't wolkvocht droop op roos, koorn, ooftknop, trok roos noch ooftknop 't hoofd omhoog, voor 't vocht ontloopt of 't zonros drop voor drop opslorpt; - zoo boog Colholms roos 't vocht oog, 't blond hoofd). Ook hoort Otto soms Oldgonds toon, zoo schoon of 't boschkoor zong; doch 't nokt ook zoo dof, zoo domp, of golf op golf klotst' op boot of rots. Nog schroomt Bornholms vorst oorlog, roof, moord. Doch Gothold komt; - Gothold doorgrondt 't Noodlot. Door Thors bosch doolt Gothold rond, loof of mos voor spond, noot of schors voor brood, bronvocht voor dronk, 't Rood koord omgordt Gotholds wolfsbont; Thors dolk pronkt op Gotholds borst; Thors stok schoort Gotholds romp. Wol wordt Gotholds lok, hoog 't voorhoofd; doch oog noch oor wordt stomp, - nog doorgrondt Gothold 't Noodlot. Gothold stond voor Otto; 't voorhoofd fronst, 't oog vonkt. ‘Op, zoon Thors! Colholms roos dort, tot Otto komt. Poot Colholms roos op Bornholms grond. Thor zond Gothold!’ - Zoo toog Otto voort tot Colholm. D' oorlog dook op, spookt 't slot rond, stroopt 't oord bloot. Boog op boog schoot; rotsbrok op rotsbrok gonst, ploft op boot, kog, vlot. Rood wordt Colholms kom door moord op moord. Olofs woord klonk: ‘o hoon, zoo Otto Olof dwong, Oldgond won!’ Otto noopt 't volk: ‘o hoon, zoo 't slot ons ontsprong, of Olof 't ontkomt! op, op! voort, voort! Drom op drom storm' 't slot!’ - 's Volks borst jookt; 't hoopt op lof of loon. Schot op schot vloog rond, of wolk op wolk 't vocht goot, zoo 't door Noordstorm stold' of vroor tot brok op brok. 't Lood droop op 't hoofd, door d'oorlogsrok tot op 't bloot. Toch drong Otto voort; toch won Otto poort voor poort, post voor post. Nog klonk Olofs oorlogslooz': ‘Voor Colholm! voor Oldgond!’ Doch, hoor, - dof bomt Colholms noodklok. Hoogrood golft rookkolom op rookkolom rond door boog, poort, goot; 't glom, 't koolt, 't gloort; 't vonkt voort; ros stroomt 't op tot dom, top, nok. 't Volk roost door vonk of smoort door rook; 't wordt hooploos. ‘'t Wordt stond tot storm!’ klonk Otto's woord. Bornholms vorst klom op; 't volk vlood, of - zoo 't nog schoold' of vocht - 't stort voor Otto's knods. Dol stormt Otto voort door poort, boog, hol; - Oldgond zocht Otto. Hoor! - 't slot sprong, 't slot vloog op; - Oldgond stond voor Otto's oog, schoon, blond, jong. Hoog bloosd' Oldgonds koon. Otto stond stom, Otto vond tong noch woord... ‘Los, los! snood, godloos vorst! Dood volgt roof!’ klonk Olofs woord. Olof stort poort, boog, rook door, op Otto. Hoog blonk Olofs dolk, blootshoofds stond Otto; - doch Bornholms vorst sprong op, boog 't hoofd - Olofs stoot stompt op Otto's dolkknop. Olof stort; - doch Oldgond boog 't hoofd voor Otto: ‘Colholms roos dronk toch Olofs bronvocht, Olof zond toch brood voor Oldgond!’ - ‘Loof Thor, Noor!’ klonk Otto's woord: ‘om Oldgond wordt noch Otto's dolk noch Olofs borst rood.’ - Doch 's Noodlots stond komt: Wolf zong 't: Wordt Colholms roos ontroofd,
't Kost Olof slot, troon, hoofd.
't Woord vloog nog op Otto's tong, nog stond Otto's pook op Olofs strot, - och, Colholms slotvoogd, vol wrok, boog 't hoofd, wrong 't forsch los, sprong op... schroom, Otto! - Doch Otto zorgt; Otto toomt Olofs sprong; Otto's dolk doorboort Olofs borst door wond op wond.
Ton, toorts, kroon, vonkt op Bornholms slot. Otto schonk dronk op dronk rond; Oldgond dost 't blond hoofd door roos op roos. - 't Zonros vloog 't bolrond om, rond op rond. Zoon op zoon zoog Oldgonds borst of sprong op Otto's schoot. Noô komt 't volk tot Colholms slot: Olofs spook doolt rond door poort, hol, boog. Gothold, Thors tolk, zong d' O-sprook voor Otto's kroost. -
Slot | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12 De vermaledijde eZoals de e-legende de gemakkelijkste is van de alle-klinkers-op-één-na-lipogrammen uit de vorige paragraaf, zo is het e-lipogram de moeilijkste van de éénletter-lipogrammen. Ook in veel andere talen is dat zo, vanwege de hoge frequentie, ook daar, van de e. Toch is het e-lipogram het bekendste en meest beoefende lipogram. Wanneer Qu'n'au en Kousbrouk hun standaardverhaal in een lipogram willen transformeren, dan is dat als vanzelfsprekend een e-lipogram, en heet dit eenvoudig ‘lipogram’. Het gaat zo: ‘Hoor. Tram stopt bij stopplaats. Fat stapt in: hals waanzinnig lang, dop van slap vilt op zijn hoofd...’ In 1939 verscheen in Los Angeles een Engelse roman van Ernest Vincent Wright getiteld Gadsby, met vijftigduizend woorden zonder een enkele e. Dertig jaren verliepen. In 1969 verscheen in Parijs een Franse roman van Georges Perec (ook al zoveel e's in die auteursnaam), getiteld La disparition. Het is dubbel zo dik als Gadsby, en zo lezenswaard dat je soms vergeet dat het geen enkele e bevat. Dertig jaren verlopen. In 1999: verschijnt er dan in Amsterdam een Nederlandse e-loze roman Vlucht van wulp? Wat zijn voor onze taal de problemen? Elke vijfde letter in Nederlands proza is een e. Het gemiddelde Nederlandse woord (50) telt vijf letters. De kans dat een woord in een Nederlandse tekst géén e bevat, is derhalve gelijk aan (4/5)5 = 1/3. Dat is globaal. Enkele zeer frequente korte woordjes (‘de’, ‘een’, ‘het’) slokken veel e's op, en de e's trekken elkaar aan (in ee). Bij de woorden die éénmaal in een tekst van 720 000 woorden voorkwamen, vond ik dat 18% e-loos was. Zelfstandige naamwoorden en werkwoordstammen zonder een e zijn er voldoende. De problemen zijn deze vier: 1 Alle lidwoorden ('n en 't keuren we af) bevatten een e, terwijl Frans nog ‘la’ en ‘l'’ behield, en Engels ‘a (n)’. 2 Alle meervouden van werkwoorden (behalve ‘gaan’, ‘staan’, ‘slaan’, ‘zijn’) en van zelfstandige naamwoorden bevatten e's. Als een zelfstandig naamwoord namelijk zijn meervoud met eens vormt, dan zit er een e achterin het woord (behalve ‘hoorns’, ‘paraplu's’ e.d.). Enkelvoud zal dus regel zijn. En enkelvoud vraagt juist om een lidwoord! 3 Verboden zijn de hoognodige woorden: ‘en’, ‘met’ en ‘die’. Omdat ‘geen’ en ‘niet’ wegvallen is voor ontkenning alleen ‘niks’ en ‘nooit’ beschikbaar. 4 Verbogen bijvoeglijke naamwoorden, vergrotende trap, verkleinwoorden, zwakke verleden tijden, infinitieven en deelwoorden van werkwoorden (behalve ‘ontgaan’ e.d.) zijn onmogelijk. Daar staan vier lichtpunten tegenover: 1 Lidwoord kan vervangen worden door ‘dit’, ‘dat’, ‘mijn’, ‘zijn’, ‘uw’ en door vormen als ‘Rudy's’. 2 Hoogfrequente toegelaten werkwoordsvormen zijn: ‘is’, ‘was’, ‘had’, ‘kan’, ‘kon’, ‘zijn’, ‘mag’, ‘mocht’. 3 Andere nuttige woordjes die mogen: ‘ook’, ‘nog’, ‘maar’, ‘zich’, ‘als’, ‘om’, ‘dan’, ‘of’, ‘zo’, ‘nu’, ‘al’, ‘ja’. 4 Praktisch alle voorzetsels en voornaamwoorden zijn e-loos. Conclusie: Frans en Nederlands tellen evenveel e's. Er zijn voor Nederlands geen onoverkomelijke structurele moeilijkheden. Wat La disparition kon, kan Paranoia slaapt nooit dus ook! Een computer werd gevraagd om uit een verzameling van 40 000 zinnen alle zinnen te lichten die geen e bevatten. Er bleek er niet één te zijn. Een e-loze zin in echt Nederlands proza zonder Opperlandse aspiraties (zoals de laatste zin van de vorige alinea wel had) is hoogst zeldzaam. Toch heb ik een grammatica opgesteld (j9) die onophoudelijk en onvermoeibaar steeds maar nieuwe Nederlandse zinnen zonder e voortbrengt. Niet alle e-loze zinnen worden erdoor gekarakteriseerd, maar wel bijvoorbeeld: ‘Is haar man rijk of aardig? Waarom vraagt zij of jij haar zus mijdt? Omdat hij hoort dat zij sloop, gaat hij. Zo'n straf ontstaat uit zo'n misdaad. Ik wist dat ik naar huis ging.’ Taalkundig is zo'n grammatica interessant, omdat in het Nederlands haast alle uitgangen een e bevatten. Dat is de stomme e, ook wel de sjwa genoemd (een naam voor een klank die nu eens niet die klank zelf bevat). De letter e kan immers minstens drie verschillende klanken weergeven, zoals blijkt uit de drie e's in het woord ‘wegbenen’. Wie die sjwa verbiedt (door de e te verbieden) houdt een taaltje over, waar met vervoeging en verbuiging haast geen rekening hoeft te worden gehouden, en waar het er voor een grammatica alleen op aan komt de woorden op de juiste plaats te zetten.
Nu we toch de stomme e ter sprake brengen: we hadden in de vorige paragraaf ook het sjwa-vulsel kunnen behandelen, waar juist alleen de (klank-)klinker sjwa geoorloofd is. Een voorbeeld: ‘De Rus, een hufter, vulde gulzig de pullen, suste z'n truttige zus, kuste d'r verpulverde krullen.’ Wie denkt nu niet aan Camperts Vurrukkulluk? De vraag of de klank in ‘Rus’ inderdaad een sjwa is, kan taalkundigen tot grote opwinding brengen. Tegenstanders wijzen daarbij op het woordenpaar ‘katterig’ en ‘katterug’. We houden ons verder weer aan letters.
De twee bij deze paragraaf opgenomen Opperlandse illustra- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11p Doofpot voor omkoopsom?Ons toppop toont stoot op stoot: Op Tom Dzjoons volgt Vonhoff; op Vonhoff volgt Klopstock; op Klopstock volgt Sosonko; op Sosonko volgt Lon Nol. Volgt zo op Lon Nol Holtrop (omkoopdoolhofspook) of Vorst Bornholm (vloog omhoog tot top doch stopt om comm.-Donn.)? Top of flop? Rotjong spot bot: ‘Holtrop smoort hofomkoop door doofpot’. Doch hoog hoofd loog tot volk: ‘Hofvorst loopt hoofd omhoog’. Rotjong zoog nog: ‘Ontbloot toch Vorst Bornholms koop’, doch nors volgt: ‘Stom joch hoort tot Oostblokkoor, knoop rotjong op!’ Voor omkoopsom kocht Vorst Bornholm moorkop, sportklok voor topsportgod, hoofdrolfotodroom, bord vol stoofpoon, Hoogh's: ‘Noordpoolstorm om vlootvoogd Tromp's kop’, krontjongjool, Northropcondoom, rokzoom, brood, blom. Voor doofpot koopt Holtrop: stoofkool, stoomrol, oogslot, oorstop, stofwolk, kookklok, toof'kol-sop, opkloproom, smoorknoop, kop (groot) vol wol. Zo loopt door Holtrops potlood omkoopspoor dood. Doofpot rookt, doch doofpot smoort. O, hoor toch volk vol toppoplol: zó loopt Vorst Bornholm bloot, zó wordt ons volk monddood. Zo hoort 't ook. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11q Oe-f
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11r Ou!Boud bout bouw douw flambouw fout goud gouw gouwe Gouwenaar houden hout houwen jou jouwen kabouter karbouw koud kous kouten kouter kouw landouw louter louwmaand mout mouw nou oubollig oud ouders ouwel rouw schouder schout schouw smous smout souter spouwen stout stouwen touw trouw trouwens verbouwereerd voud vouw woud wouterman wouw zou zout. Welke twee Nederlandse woorden ontbreken in deze rij? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ties zijn typisch qua vorm en qua inhoud. De vorm van 12a is uniek omdat het een transformatie betreft, van het sonnet ‘De Zee’ van Willem Kloos. De inhoud van 12b, omdat het zelf over e-lipogrammen handelt. Noemen we het e-lipogram kortweg ‘lipogram’, dan zijn ‘lipogram’ en ‘sjwa-lipogram’ zelf exemplaren van wat zij aanduiden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13 Andere verboden lettersIk ga niet alle vijfenzestig miljoen lipogrammen behandelen. Na de klinkers in de vorige paragrafen wil ik hier het langste en het moeilijkste Opperlandse lipogram vertonen. Het langste mij bekende Nederlandse eenletter-lipogram stamt uit 1795, bevat negenduizend woorden, en geen enkele letter r. Er is een eigenaardige, nog niet geheel duidelijke, geschiedenis aan verbonden. Carmiggelt schreef eens dat de r van zijn schrijfmachine kapot was, en ‘een stuk zonder r kun je wel uit je hoofd zetten. Dat lukt eenvoudig niet’. Een lezer zond hem toen ‘een preek van Joachim Müllner’ toe, waarin dat kunststuk toch werd verricht. Het eigenaardige is nu dat Müllner die preek waarschijnlijk in het Hoogduits schreef, en dat J. Scharp hem in 1795 in het Nederlands vertaalde. Scharp herhaalt in zijn voorwoord, hoewel hij toegeeft niets van Müllner af te weten, een ‘mondelinge overlevering’ dat Joachim Müllner moeilijkheden had met de uitspraak van de r, en daarom deze preek schreef. Het is mogelijk; maar er bestond in het Duits, en het Italiaans, een traditie van r-lipogrammen. Misschien wijst de uitdrukking ‘er zit een r in de maand’ nog op die traditie. In het Duits is de r-beperking pijnlijk, omdat het manlijke lidwoord en bijvoeglijke naamwoord erdoor gebannen worden, alsmede veel meervouden. In het Nederlands is de frequentie van de letter r zes procent, en zijn de belangrijkste verboden woorden: ‘er’, ‘door’, ‘voor’, ‘worden’ en ‘maar’. Scharp schrijft in zijn inleiding (ik citeer de vijfde druk van 1858): ‘Ik las dezelve, en bevond, dat zij de uitgaaf niet geheel onwaardig was; want, 1 Als eene Proef van Taalkundig vermogen, is het eene bloote Liefhebberij, die geheel onschadelijk is voor waarheid en deugd, en die, zeker, iets vreemds heeft, daar men een gansche redevoering ziet, waarin de Hondsletter, die door zo menigeen met moeite uitgesproken wordt, geheel is weggelaten, en waar, echter, de Stijl genoegzaam vloeijende is, en deze uitlating, bij eene tamelijke voordracht, naauwelijks zou gemerkt worden.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11u U-kluchtTurk Drusus kust Ruth ruw. Ruth, puur, duwt Drusus stuurs t'rug. Turk brult: ‘Zuur nuf!’, drukt cru Ruth's buust. ‘Bruut!’ Ruth vlucht Drusus' lust. Nu spuwt Turk vuur: ‘Trut! Uw buur, Guus Justus, kust U! Justus blust Uw vuur!’ Ruth stuurt buur Guus. Guus plukt, rukt, stuwt Drusus' rug. Turk, murw, vlucht. Gul kust Ruth Guus. Guus Justus huurt hut, huwt Ruth. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11v URus ruw kust Ruth:
gun uw gunst!
Ruth puur, stug, stuurs,
duwt, rukt, kucht, zucht.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11ij IJ-rijmBlijf, wijl 'k mijn tijd
Blij 't ij-rijm wijd,
Blijf, blijf mij bij, gij IJ,
Stijf vrij, wijl 'k lijm,
Mijn ij-rijk rijm;
Mijn wijs, mijn prijs zijt gij.
Gijs Bijdijk vrijt,
Hij slijt zijn tijd
Bij Rijswijks Trijn vrij, blijd;
Thijs Lijmrijks spijt
Blijkt bij zijn nijd,
Wijl Gijs bij Rijswijk vrijt.
Gijs, vrijtijd ijlt.
Mijn Gijs, gij wijlt,
Krijt Trijn, 'k blijk Bijdijks wijf.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij: Trijn, mijn Trijn,
Gij, gij blijft mijn,
'k Blijf dijn, dijn zij mijn lijf.
Schijn blij gij schijf!
Gijs Bijdijks wijf
Prijkt Trijn! Prijs, prijs, gij rij,
Vrij Rijswijks Trijn,
Bij Rijswijks wijn,
Zijt bij zijn rijnwijn blij!
Gijs, prijslijk, mijdt
Thijs Lijmrijks nijd,
Zwijgt wijslijk bij zijn Trijn.
Hij wijdt zijn tijd,
Hij wijdt zijn vlijt
Zijn wijf, zijn Trijnkijn fijn.
Thijs Lijmrijk slijpt
Zijn bijl, hij grijpt
Gijs Bijdijk, krijt: dijn wijf
Zij mijn... hij wijlt
Hij kijkt... hij ijlt -
Zijn bijl splijt Bijdijks lijf.
Gijs wijkt, hij zijgt -
Hij lijdt, hij hijgt -
Fij, ijslijk blijkt zijn pijn!
Hij krijt: gij zijt
Dijn Bijdijk kwijt,
Dijn Bijdijk kwijt, mijn Trijn.
Bij Rijswijks dijk
Slijkt Bijdijks lijk;
Zijn Trijn lijdt pijn, zij kwijnt.
Zij krijt: grijp vrij,
Gij Lijkgrijp mij,
Wijl 't tijdlijk zijn mij pijnt.
Prijst gij mijn rijm,
Schrijft gij: 't blijkt lijm;
't Zij, gij, schrijf gij vrij 't dijn.
Mijn ij-rijm wijk,
Dijn ij-rijm prijk,
Wijl 't ijslijk ij-rijk schijn.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12a Plasdoor rudy kousbruck, naar wim kloos O Plas, o Plas klots voort, in golfslag van altijd,
O Plas waarin mijn Ik kijkt naar haar kaatsing:
O plas, gij zijt als mijn Ik, in haar natuur, haar vorm,
Zij is ondoodbaar Schoon, onkundig van haar aard.
Zij wist zich af in schoonmaak - Zij wist zich af in schoonmaak - voor altijd duurt dat -
Zij draait zich altijd om, naar daar waarvan zij vlucht;
Zij drukt zich uit in tachtig dozijn lijning
Zij zingt aria's, altijd-blij, altijd-klaaglijk.
O Plas, was Ik als Gij in al uw onkundig ontstaan,
Dan pas zou ik totaal groot-prachtig zijn;
Dan was ik pas ontdaan van anthropologisch uit zijn op lust
Naar anthropologisch blijzijn, naar dito pijn;
Dan was mijn ik pas plas; haar inwaarts kalm zijn
Zou, wijl zij ruim zo groot is als Gij, gigantisch zijn.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12b Sjwaloos HollandsRudy's gift schonk mijn maag kramp. Want als ik vol ontzag pagina's las van ‘La disparition’, dan dacht ik: kan dat soms in Hollands proza ook? Zou ik in staat zijn tot zo'n magistraal romanwaagstuk? Kom, dacht ik, ik schrijf alvast mijn Battus-kolom zo. Vooruit, daar gaat hij dan. Daar al wat aan Hollands woord vastplakt voor buiging, pluralis, tijdsuitgang onontkoombaar sjwa inhoudt (sjwa is taalkundig woord als fataal vocaal stom is), wordt daardoor sjwaloos proza nogal arm. Maar vooral dat lidwoord ons totaal ontvalt, baart zorg. Frans had nog la, of l', of un, maar Hollands: ho maar. Toch vond ik in Martinus Nijhoffs grastintig vocabularium dat ik maar tachtig % van woordrangschikking kwijt raak, twintig % houdt zich dus aan ons voorschrift. Qua woordvoor- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De zevenentwintig pagina's zijn uitermate slaapverwekkend, maar dat zijn preken misschien altijd. Ik heb er, tegen mijn principe, in het midden wat uit weggelaten. In 1780 verscheen, zonder auteur, uitgever of plaatsnaam een bundeltje gewaagde gedichten, waaronder een ‘Klinkdicht zonder de letter r’ (13r). In 1869 verschijnt de bundel weer, met als auteurs Hendrik Riemsnijder en Willem Bilderdijk, en met een inleiding van J. van Vloten die, meê op aanraden van Tollens, Bilderdijk als de maker van de Galante Dichtluimen aanwijst. Wat de zwaarste lipogrammen betreft: Caldenborgh schreef een e + n-lipogram, waar dus behalve de e ook de tweede letter in frequentie, de n, die tien procent van de letters uitmaakt, verboden is (13b). Men mag de twintig procent e's niet zonder meer optellen bij de tien procent n's, aangezien het verbod van de e al veel n's onmogelijk maakt, getuige de hoge frequentie van het bigram en (52). Piet Burger schreef het moeilijkste: een e + n + r-lipogram (13d). Voor nóg meer tegelijkertijd verboden letters leze men 14. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[vervolg van 12b]raad blijft dit typisch proza dus nogal rijk. Wat zou in zo'n roman staan? Kan daar nog spanning in? Blijft aandacht van oog dat pagina na pagina doorloopt, gaan naar symbool vijf van abc, of zal zo'n oog zo happig zijn op wat voorvalt, dat afwijking van normaal proza langzaam aan aandacht ontsnapt? Dat zou mooi zijn! Simplistisch, maar ook gauw onzinnig, is vorm van vraag na vraag: Sluipt wolf in schaapsvacht naar onschuldig lam dat rustig graast in sappig grasland? Of vaart casuaris zigzag op houtvlot naar afgrond? Brandt azijnspiritus in natriumlamp? Slijt braadpan af aan koraalbank? Fluit Carlo Goldoni op ocarina mi-toon uit c-schaal, of licht Noam Chomsky girobank op voor 2,7128 dollar? Rookt Van Agt opium in Haags lusthof? Handig voor zo'n roman is ook opsommingsvorm: Hij dacht aan zijn gaspit, zijn koolschop, zijn sigaar, zijn loofboom, zijn schutting, zijn tuchtschool, zijn wajangpop. Zij droomt van haar spoorrijtuig, haar slaapwagon, haar haardroogapparaat, haar schoothond, haar cultuurprijs, haar shawl van zij, haar handtas van schildpadhuid. Nuttigst als vorm is dialoog, ook al staat naast jawoord nooit Hollands woord dat juist ontkracht (dat woord rijmt op Doris Day). - Was jij bij haar? - Ja. - Waarom? - Waarom? Daarom! Omdat ik daar zin in had. - Maar ik... O god, ik word krankzinnig van jouw hang naar avontuur (snik, snik). - Ach, hou toch op, ik kan ook nooit... Als zo'n zin angstig dicht in richting van fataal klanksymbool gaat, dan kap ik zin af, alsof dialooggast zich plots inhoudt, zich voor zijn hoofd slaat, of zwijgt als graf. Ik hou op. Kunt u dit ook? Onthou: mijd wat voornaam-initiaal is van Hoornik, van Multatuli, van Van Thijn, van filmdiva Taylor, van sportman Drost. Mijd kortom wat op Spaans autobord staat. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13b Hoofdcommissaris lost moord opMoord is fout, dat las Otto vaak. Maar horror was wat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij zocht, psychopaat als hij was. Hij was dol op moord. Daarom doorzocht hij zaak op zaak, bij Kojak, bij Schaduw, bij Poirot; vlijtig, ja vol hartstocht. Maar altijd was wat fout, altijd kwam als moraal: moord is fout, dus straf! ‘Wat dwaas,’ dacht Otto, ‘gaat dat zo maar?’ Vaak zat hij bij raam of haard, vol wraak- of moordzucht, dacht zich suf, plot op plot. ‘Wat gaat toch altijd fout?’ dacht hij, ‘waarom is moord altijd oplosbaar?’ Moord is vaak als schaak: wat Wit dacht, dacht daarop Zwart ook, wat Wit zag, zag Zwart ook. Aardig, als partij voor Zwart, maar Wit raakt altijd schaakmat. Zwart lost dwaalspoor op dwaalspoor op. Plots zag Otto wat zwak was bij moord: doordacht plot. Doordacht plot is altijd oplosbaar! Blij, haast vrolijk, dacht hij door. ‘Als ik,’ zo woog hij af, ‘lot of kaart pak, is moord daar volmaakt fraai. Ik prik plaats op atlas, uur op klok, ga probabilistisch via auto, spoor, bus of tram. Fout op fout sluit ik daarbij uit.’ Zo dacht Otto vol vuur. Plaats, uur, ook straat, was gauw raak. 's Middags vijf uur toog hij Maastrichtwaarts, via spoor. ‘Daar post ik bij Spilstraat, markt vlakbij’. Laatst lot voor moordprooi: vrouw acht was dat (acht uit vijftig trok hij daarvoor). Otto wacht. Vrouw op vrouw gaat voorbij ... vrouw vijf ... daar kwam vrouw acht! Zij kwam tot vlak bij Otto. Otto stak haar omzichtig dood. Raak! Moord was daar, volmaakt mooi. ‘Dat was dat,’ dacht Otto, ‘daar is Sams spruit armzalig bij.’ Hij stak voorzichtig dolk op zak, sloop door massa's kooplui. ‘Vrouw valt flauw! Vrouw valt flauw!’ hoort Otto om zich. Oploop was gauw daar. ‘Ik maal om al dat volk,’ dacht Otto. Rustig kocht hij brood, kaas, ook wat ham, zocht plaats bij marktvolk, waar hij wat at. ‘Dat was fraai,’ dacht hij, ‘lijkt vast op droommoord. Lost Zwart dit op? Plot-loos, spoor-loos’. Otto lacht. ‘Kom,’ dacht hij. ‘Ik stap maar op. Taak is volbracht’. Hij trok huiswaarts. Maar voor hij zat... klop, klop, klop! Otto schrok! Wat was dat zo laat? Gast voor mij? Plots zag hij jas, kraag, laars, alsook pistool: ‘Hoofdcommissaris Bob Pijp, voor jou!’, hoort Otto. ‘Ik pak jou voor moord.’ Otto schrok zich lam. Wat was fout ditmaal? ‘Jouw fout,’ lurkt hoofdcommissaris Pijp (mooi is dat statussymbool!), ‘is dat ik vrij was 's middags. Ik dacht: kom, ik schaduw maar wat, dat houdt mij fit. Op straat was volk zat, daaruit koos ik jou!’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13c Dood door gif halsmisdaadMits u dit schikt, richt ik dit schrift tot uw oog. Dit lijkt mij plicht, waar uw radio zwijgt.
Kaapstad, twaalf augustus. Miss Chili, via Zuid-Afrika op doortocht (Costa Rica wacht), maakt haar jacht vast bij Kaapstad, wast haar gitzwart haar, gaat daarop spoorslags stadwaarts. Vrijdagmiddag laat komt zij, zo vol vracht als Castro's lastpaard, uit Kaapstad bij haar prachtschuit, alwaar warm bad wacht. Dat bad duurt half uur, dus vrij gauw klaar. Zij rijst op uit haar bad, bloot is zij, mooi ook, showt prima borstpartij. Door haar patrijspoort blikt sluw Arabisch parachutist; u gist vast wat hij wil. Hij richt foto-apparatuur, blitzlicht flitst. Miss Chili gilt: zij staat op kodachroomplaat, spijts haar Adamsvrouwkostuum, o wat schrik. Lijkgrijs acht zij zich; o, o, wat klopt haar hart, maar zij kirt hitsig: ‘Wilt u wat whisky, u kijkt zo glazig...’ Hij is blij dat zij zo schattig is. Straks is zij maagd áf, droomt hij zacht, maar luidop galmt hij: ‘Graag lady, ik blijf bij u tot daglicht wijkt.’ Daarbij kruipt hij vlug tot dicht bij haar zacht zijig lijf. Zij wrijft haar dij, lijkt wat jichtig, doch vrij willig. ‘O ja, u wou whisky,’ praat zij lijzig. ‘Ik mix port of prik, omdat ik whisky haat, maar ik hoop dat zulks u koud laat, of stoort dat u toch wat?’ ‘Ach, dat spul is zo slap,’ grapt hij, ‘daarom zuip ik whisky puur; ijskoud, dus pittig’. Haar fiool vult vrij groot whiskyglas, maar daarbij blijkt haar arglist. Schichtig doch kwistig gooit zij daar pruisisch zuur bij, dat vrij prijzig, maar ook zwaar giftig is. Haar gast pakt haastig dit glas vast, slurpt gulzig; kijk, kijk, wat is dat? Hij krijst, kokhalst, kwijlt, kucht schor, slikt krampachtig, hijgt, zwijgt, wordt subito stijf, ja, koud als zoutpilaar. Is, zoals dra blijkt, lijk voor altijd. Miss Chili glimlacht blij, grijpt jachtig vast dat Arabisch kodakapparaat. Doch ach, ach, wat schrikt zij, omdat haar blik uitwijst: filmloos is dat prul dat soms zo prachtig dia's maakt, absoluut fotovrij, dus haar moordpartij was zo fout als wat. Laattijdig krijgt zij spijt, port, stompt, maar haar parachutist blijft futloos. Koortsachtig pakt zij wat pas haar gast was vast, dumpt gauw dat plomp, willoos | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[vervolg van 13c]lichaam uit haar boot. Juist op tijd is dit, schat zij, maar Battus, Strijdoms lijfwacht, kijkt. Hij slaat alarm bij visvrouw Marty Bijl, prima wijf, prachtig mollig, witharig stuk. Moord, moord, krijt hij, wijst daarbij op 's para's lijk dat drijft bij koraalrotsrif, als aas voor haai of walvis. Maar krijgsalarm luwt als Battus door katzwijmstuip aardwaarts zijgt. Miss Chili start haar motor, statig glijdt haar hulk uit zicht. Half Zuid-Afrika, wat volk uit Zambia, plus vijfkwart Chili maakt jacht op haar jacht, omdat prijs op haar hoofd staat. Al lijkt zij vrij, straks loopt zij vast. Als dat komt, is zij zuur. Haar advocaat strijdt, maar spijtig zucht hij: maatschappij wil haar kwijt. Dit wordt dus haar dood, dat is strop voor haar, sof voor mij. Ja, zucht ook ik vol spijt, zo zij dat. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13d Ren-lipogramDát lijkt mij pas machtig als taak. Doch is zulks zo licht als ik dacht? Wat pakt als dagbladkop? v. Agt stapt af, dat klopt. Ja, ja, als Battus dat zag: plagiaat, balkt hij vast. Soms: Mafia is misdadig? Dat wist u toch al? V.d. Klauw haalt aap uit Zambia? Was mooi, als dat ook zo zij... Dat lijkt u dus utopisch? Mocht wat, u is abuis; wacht, dit is wat: op dit blad is uw boodschap, zij dit wat halfzacht: Dood via gif halsmisdaad Mits u dit schikt, komt dit mallotig dagbladstuk tot uw oog. Dit lijkt mij plicht, wijl uw TV op dit stuk stijlvol zwijgt. Kaapstad, twaalf Augustus. Miss Chili, juist uit Cambodja, maakt vast bij Kaap... o, bah, dat zag u toch óók al...? Hoofdklacht is: wat lokt (of stoot al) als kop; doch als ik faal blijft dat zo. Alzo dacht ik, dus koos als motto: Opa Opa is al tachtig, wat astmatisch alsook jichtig. Hij loopt halfslachtig, gaat haast daaglijks op jacht. Haas, das of jakhals; vos, boskat of spitsmuis, wat maakt dat uit, opa's schot paft al wat vlucht. Laatst schoot hij mij haast dood. Wat was ik wild, omdat hij dacht dat ik wild was. Ik dacht: hij is dwaas, slacht mij zowat af, dat gaat absoluut fout. ‘Uw schot, opa,’ kwam ik dus, ‘faalt vaak, óf is fataal; schaf uw spuit toch af!’ Opa glimlacht vals: ‘ach ga toch, klootzak, dacht jij dat ik kippig was? Ik zag dat op jouw jas wat mos zat, dát schoot ik af’. Doch ik was koppig, gaf als klacht: ‘opa, dat uw oog optimaal is, staat vast, doch damp uit uw spuit maakt u als astmaticus zwak; u schaadt uw lijf.’ Zo, dat is dat, dacht ik. ‘Och, wat,’ smaalt opa schichtig, ‘jij vat dat zo simplistisch op. Als dat zo was, wat jij uitschalt, lag ik al stijf; was oma mij (vol blijdschap?) kwijt. Oud? Ik oud? Wát is oud? Wacht's, joch: jouw opa's pa, alias jouw oud-opa (maakt dat soms wat uit?) zag jij toch ook zojuist? Zo oud als hij, dat is pas oud!’ Toch blijft hij vitaal. Hij damt, schaakt, kaatst, schaatst, loopt ski, Ook HIJ jaagt, ja, al is dat wat waaghalzig. Dat komt omdat hij jaagt op zulk sappig bioscoop-wild als Lucy Ball of Alida Valli. ‘O, hou óp, opa,’ gil ik plichtmatig, ‘dat is toch stokoud spul, taai als jakhalshuid.’ ‘Ja, ja, dat dácht jij, wolaap,’ valt opa uit, ‘jij zag toch laatst ook dat stuk dat pa bij zich had? Tot op dat tijdstip was zij maagd; komt uit pa's slaapplaats als a.s. mama. Baby kwam half augustus. Ha, ha, ik zag al gauw: zij lijkt op pa. Familiaal is zij dus, papzak, jouw opa's zus: lijkt jou dit wat?’ Opa's lach schalt luidop. Doch ik dacht: ik val flauw. Dat was ook zo... | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13r Klinkdicht zonder de letter RLieve Liefde, die de zinnen
Met geneugten mild'lijk voed;
Die ons neigt en noopt tot minnen,
En in wellust blaaken doet!
Wijst mij, wat ik moet beginnen,
Om den Wensch van mijn gemoed,
Om Elize's gunst te winnen,
Die slechts lacht om mijnen gloed?
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'k Heb, om tot mijn' wensch te koomen,
Chloë's hulp te baat genoomen;
Lize en zij zijn eensgezint.
‘Wilt dan 't laatste middel waagen,’
(Zegt de Liefde) ‘dit zal slaagen:
Veins slegts, dat gij Chloë mint.’
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13s Kers-preek | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eene kers-preek met volkomene uitlating van de letter r zonder dat daardoor de zin eenigzins verstoord wordt
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingJezus lievende, en in Hem, onzen gezegenden Heiland, geliefde medegeloovigen!
Niets is zoo algemeen bekend, dan dat men altijd en alom, aan hoogaanzienlijke en met magt bekleede menschen ook gewoon was, hooge en aanzienlijke Namen te geven, die aan hunne bezigheid en hunnen invloed juist aangemeten plagten te zijn, hetgeen, des noods, met eene menigte exempelen, uit oude en hedendaagsche geschiedenissen, te staven was. Men bepale zich slechts bij hetgene wij weten van de Koningen bij de meeste natiën, en spoedig bevindt men, hoe zij, of, om veel gepleegd geweld, of, om hun geluk, hoogheid, gezag en magt, zoo in hun eigen gebied geoefend, als in de veldslagen tegen 's lands vijanden betoond, of ook, om het bewijzen van goedheid en weldadigheid jegens hunne landzaten, zachtmoedigheid en genegenheid jegens buitenlandsche, en om mededeelzaamheid en gevoel jegens hunne noodlijdenden, dan eens met schimp- en dan eens met lofnamen zijn benoemd geweest. Of, plagt men niet aan den Macedonischen held, den zoon van den alom bekenden Philippus, den hoogaanzienlijken naam van Magnus te geven, alleen omdat hij, in zoo eene menigte gewonnen veldslagen, zijnen Naam wijd en zijd heeft doen achten bij zijne tijdgenooten, en lof bij de late nakomelingschap behouden heeft; gelijk even op dien zelfden voet, de heldhaftige Octavianus (van wien de Evangelist Lukas in de feestgeschiedenis van dezen dag gewag maakt) tot het hoogst gezag gekomen zijnde, zich den naam van Augustus, dat is Geheiligde, hem van de leden van het bewind gegeven, liet welgevallen, dien hij ook, tot zijnen dood toe, loffelijk behouden heeft. Bij de hoofdbisschoppen van Italië, die men Pausen noemt, is het even zoo gemeen, dat wen zij den pauselijken zetel beklimmen, zij ook hunnen eigen Naam afleggen, en in deszelfs plaats welluidende en veel beteekenende deugdnamen aannemen; misschien, zich inbeeldende, of ten minste aan de gemeente willende beduiden, dat zij, met het beklimmen van dien geestelijken stoel, ook hunne menschelijke, van ouds eigene, fouten hadden afgelegd, en nu, hoogstheilig zijnde, ook met blinkende en uitstekende Namen moesten genoemd zijn. Dan, hoe ijdel zijn deze menschelijke uitvindingen van hoogmoedig lofbejag! hoe vele Piussen (godzaligen) die weinig godzaligheids bezaten? hoe vele Clementen (goeden en zachtmoedigen) die, ten aanzien van hunne levenswijze, gevoeglijk Leones et Vulpes (Leeuwen en Vossen) hadden kunnen genoemd zijn? Zoo betitelt ons de vleizucht Innocentiussen (onschuldigen) en Joännessen (begenadigden) bij welke, althans bij sommigen, die lofnamen met hun leven en wandel niet het minste hebben zamengestemd. Zelfs Gods mishandelde en geplaagde volk, Jakobs nakomelingschap, bij welken hun Bondgod wel eens, in de hevigste benaauwdheid en in het klagelijkste zuchten om hulp en uitkomst, den magtigen Othniël, zoon van Kenaz, den stoutmoedigen Ehud, den nooit getemden Simson, en wien al niet? gebood hen te helpen, en aan de geplaagde natie uitkomst te beschikken; dat volk zelfs (zeg ik) noemde zulke helden Heilanden; hun tot heil en volksgeluk van Jehova toegeschikt, om, met Gods geest begaafd, hen aan de han- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[vervolg van 13s]den van hunne hoogmoedige vijanden te ontweldigen. Doch, wat kunnen nu zulke hoogklinkende lofnamen, uit hoogmoed, gevlei, of, op zijn best, uit dankgevoel gegeven of aangenomen, opwegen tegen dien eenigen, liefelijken, schoonen, magtigen en zaligmakende naam van Jezus, die onzen Heiland zoo billijk past, die van God zelf hem gegeven is, en met welken de volzalige Godmensch, Gods en des Menschen zoon, de toevlugt, de hoop, de liefde, de aanbidding, en (in ééns gezegd) de Heiland is van doodellendige, behoeftige, diepgevallene, onmagtige, doch geloovige Adamieten? Hij alleen is de hoogste en de beste; geen Koning, geen schepsel haalt bij hem, wien het gansch Heelal niet bevat, schoon hij op den schoot van de uitgekozene Maagd, naakt, of in schamele windselen gewonden ligt, in den onaanzienlijken stal van het kleine Bethlehem. Zijne magt en zijn gebied, gaan zoo wijd en hoog als de hemel; en al is zijn uitwendig aanzien slecht; ellendig en zwak, in het menschelijk oog, nogtans, is hij de magtigste, de hoogste en de aanzienlijkste, in het oog des geloofs, dat op zijne daden ziet; hij schiep, bij God en God zijnde, het Geheelal, en buiten hem is geen ding gemaakt van hetgene dat gemaakt is; zijn almagtig bevel houdt alles in stand; in hem bewijst de eeuwige God genade en liefde aan de menschen; hij smaakte den dood, en beklom den hemelzetel, tot onze zaligheid; hij heeft duivel, dood, en hel, en zonde, bevochten en gefnuikt, de gevangenis gevangen genomen, en in zege omgeleid, en schenkt, tot den afloop van alle de eeuwen, als een liefhebbend Heiland, aan allen die in zijnen Naam gelooven, heil en zaligheid in dit, en eeuwig geluk in het toekomend leven. Wie mag Clemens (de genadige) heeten, zoo hij het niet is? Met hoe veel goedheid, genade, en zachtmoedigheid, noodigt hij de zoekende, de belaste en beladene zielen tot zich! hoe liefelijk lokt hij zelfs de zondigste, en slechtste menschen, tot zijne geloovige gemeenschap! Komt allen tot mij (is zijne eigene taal) die moede en belast zijt, en ik zat blijdschap geven aan uwe zielen. Wien voegt den Naam van Pius (Godzalig) dan aan hem - aan hem, die Zoon van God, ja God zelf is, en die, toen hij beneden was, de goddeloosheid gehaat heeft, en geene zonde kende? Wie is zoo Joannes (begenadigd) als hij, die zelfde Jezus, de heilzon van alle genade, uit wiens volheid wij ontvangen ook genade op genade? Dat is de Naam, die als eene liefelijke uitgegoten olie is, zoo als hem de geloovige en Heilandlievende ziel belijdt, als zij, uit het Hooglied van Salomo, den afgelezen tekst blijmoedig op hem toepast: Lieve Jezus! Zone Gods en des Menschen! Uw Naam is eene uitgegotene Olie, tot welks behandeling wij ons nu met uwe aandacht opzettelijk begeven zullen; doch, bidt met mij, in den aanvang, om zegen, met al het gevoel van dankende zielen - Koning Jezus! Davids zone!
Maak toch ons gemoed bekwaam,
Dat het biddende aandacht toone
In 't beschouwen van dien Naam
Uit den tekst, zoo afgelezen;
Laat die, in den diepen val,
Ons een heelende Olie wezen,
Die de ziel genezen zal:
Laat uw Geest ons zoo bezielen,
Dat wij, van dien Geest geleid,
Eens aan uwe voeten knielen,
In de zalige eeuwigheid! Amen!
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BehandelingHoe Jezus Naam ons zij ten goede, zal ik heden
Aan u, geloovigen, uit mijnen tekst ontleden;
Geef, Jezus! dat uw Naam, en nu en 't allen tijd,
Moog' leven in 't gemoed, dat zich uw liefde wijdt. Amen!
Komt dan nu, met blijde dankzegging, geloovige en Jezus liefhebbende zielen! komt tot uwen beminnelijken en uwe zielen liefhebbenden Heiland. Komt, laat ons, met geloovige bespiegeling, tot hem gaan, tot hem, den held, den gezalfde uit Bethlehem, den zaligmakende Jezus. Laat ons tot hem komen met opgewekte en hem gewijde aandacht. Men weet, uit de oude en hedendaagsche geschiedenissen, dat vele koningen (en dit is algemeen in het Oosten) niemand bij zich toelaten, dan, volgens wetten en gewoonte, met gaven en geschenken; en dat niemand, wie hij zij, met ledige handen tot hen komen mag: doch, indien nu menschelijke koningen, die den adem in hunne neuzen hebben, niemand zien willen dan met geschenken, wat zal dan een nietige en behoeftige zoon van Adam, een kind des stofs, aan dien majestueuzen Hemelkoning, aan den lieven Jezus geven en aanbieden, als hij aanbiddend aan zijnen zetel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
knielt, of, met aandacht oogt op zijne eenvoudige ligplaats in Bethlehems onaanzienlijke stalling? O geliefden! in dit geval komen geene ijdele en nietige schatten van het onbestendig goed te passe; aan dezen heeft hij zelfs geen behagen van één oogenblik; hij haat alles wat ijdel is, en ziet alleen op het wezenlijke en bestendige. [...] Wijk dan, Hofslang! met uw lagen,
Helsche vijand! vlied van mij;
'k Zal van U bij Jezus klagen,
Jezus staat mij altijd bij;
Jezus zal, hoe gij moogt woeden,
Eeuwig mijne ziel behoeden.
Ziet, zoo stoutmoedig kan eene vastgeloovende ziel, die Jezus lief heeft, en met zijnen geest gezalfd is, in allen aanval staande blijven, den booze tegenstaan, en zijne giftige pijlen doen afstuiten op het schild van zijn geloof. Ja, die met Jezus aanvangt en begint, zal ook met hem zalig zijn, in het midden en in het einde; want, valt u eindelijk de laatste vijand, de dood, hittig aan, wijst hem af, geloovige deelgenoten van den dood van uwen Heiland! wijst hem op Golgotha, op uwen Jezus, die den dood en de hel zelfs gevangen genomen, en ten nutte van zijne gunstgenooten, hem te niete gedaan heeft, die het geweld en de klem van den dood had. Gaat uwen dood manmoedig te gemoet; steunt op uwen Goël, die leeft en op het stof zal staan; steunt op zijne beloften, dat hij u in den dood niet laten en u opwekken zal ten jongsten dage. Dat geloof zal u op het vale doodspad tot licht zijn, en stof en staf op welken gij leunt in het hobbelig dal van de schaduwen des doods. Jezus vasthoudende, met de hand des geloofs, zult gij uwen voet aan geenen steen stooten; zijn Naam zal de heelende balsem zijn tegen de laatste wonde, die u de seis des doods zal geven; zijne engelen zullen u geleiden langs de onbekende paden en gewesten van de eeuwigheid; de dood zal u als de wagen van Elias zijn, met welken gij ten Hemel ingaat; en het geloof de zielenvleugel, met welken gij, als een snel gewiekte vogel, ingaat, invliegt in het eeuwig zalig licht. O, hoe zalig zijn dezulken, die tot hun laatste oogenblik, zich aan hunnen Heiland houden, en hem, die leven en zaligheid in het licht stelde, volstandig blijven omhelzen; die met dezen, in dezen, en op dezen zaligmakenden Naam Jezus geloovig ontslapen, en, als met dien Naam tot de eeuwigheid gebalsemd, in hunne slaapsteden ingaan! O, hoe veilig zijn zij in engelenhanden! Hoe juichend gaan zij ten hemel binnen! Hoe ootmoedig en lofzingend knielen zij, aanbiddende Hem die op den zetel zit, en het Lam dat geslagt is om hunne zonden, en hen Gode gekocht heeft met zijn bloed! Zoo klimt hun geluk ten top; zoo blinken zij als hemelzonnen, en aanschouwen, in het vol genot van zaligheid, dien Jezus, van aangezigt tot aangezigt, wiens Naam hun ten balsem was geweest in alle de moeiten en ellenden van het stoffelijk leven. O zalig scheiden uit het dal van ellende! O zalig inwonen bij God! Zalig einde des levens! Zalig aanlanden in Kanaän! gelukkig genot van eene nooit eindigende zaligheid! Komt, zielen! die behouden wilt wezen, jaagt deze zaligheid na. Miskent uwen Jezus en minacht zijn Evangelie niet, en sluiten wij onze bespiegelingen met het volgende gebed - Lieve Jezus, in dit leven
Onze balsem, God'lijk goed,
Wil ons toch genezing geven
Van het diep gewond gemoed;
Zend ons minnelijk van boven
Uwen Geest, ons toegezeid;
Om eens vlek'loos U te loven
In de juichende eeuwigheid:
Laat ons zoo, als deelgenooten
Van uw zalving, al te zaam
't Heilgoed smaken, opgesloten
In uw eeuwig schoonen Naam! Amen!
kom toch jezus!
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14a Mottenbal in het MaleisWIJ zetten tegenover oma, mams, meter, matriarchaal de vier woorden opa, paps, peter, patriarchaal. De vervanging van de letter m door de letter p maakt van het vrouwelijke woord het mannelijke. Nogal wiedus, denkt u, dat komt door de woorden mama en papa. Eerste les in wetenschap: wees nooit tevreden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14 Lipogram van groepen lettersEr is een aantal min of meer natuurlijke manieren om het alfabet in twee (of drie) stukken te verdelen. Wie zich vervolgens beperkt tot de letters uit één zo'n alfabetstuk, schrijft een, meestal nogal moeilijk, lipogram, waar het vaak al mooi is als je er een wóórd in weet te maken. Ik geef acht voorbeelden die in twee groepen zijn onder te brengen: de verdeling van het alfabet die wordt gesuggereerd door de techniek van het schrijvende apparaat, en de verdeling van het alfabet naar het fysieke uiterlijk van de letters (waarbij het verschil tussen hoofdletter en kleine letter, en tussen geschreven en gedrukte letter, dus mee gaat doen). Drie lettermakende machines zijn: de schrijfmachine met het qwert-bord, de ponsmachine die letters als gaatjespatronen in ponskaart of ponsband ponst, en het zakrekenmachientje waarvan de cijfers, op de kop gehouden, als letters gelezen kunnen worden. De schrijfmachine deelt, door de drie rijen toetsen, het alfabet in drie gedeeltes. De bovenste rij biedt met zijn vijf klinkers de meeste mogelijkheden: ‘operetterepertoirerepetitor,’ ‘peuterpoepwerppret’, ‘Tito portretteert Quito op trui’, ‘uitpirouetteert’. Het woord ‘typewriter’ zit ook op deze bovenste balk. De tweede rij biedt, om ons tot dieren te bepalen, de ‘jakhals’, ‘dakhaas’ en de ‘haagslak’. Elke tekst op deze rij is een a-saga, en ‘a-saga’ zelf is ook op deze rij te tikken. Overigens had Johannes Bosscha geen schrijfmachine. De onderste regel biedt geen klinkers, dus hoogstens (42) NB, m.n., mmmmmmmmmm en zzzzzzzzz (het laatste is volgens j 12 het geluid van een bijtje). Tienvingertikkers kunnen zoeken naar ‘Teksten voor de linkerhand’ zoals ‘De afwas was weer zwaar’, of voor de rechterhand: ‘klop klop, klim op m'n kop’. Kaboutervoetjes tikken: ‘Fré was, sedert gy hygt, redder, Trees.’ Het gebruiken van een rekenmachientje met oplichtende cijfers om woorden te maken (14b) is op merkwaardige wijze verbonden met het spiegelwoord, dat in hoofdstuk 2 over het palingram aan de orde komt. Met een ponsmachine kan men een tekst proberen te ponsen, zó dat één rij gaatjes onbenut blijft. Dit leidt meestal tot verlies van de helft van de letters van het alfabet. Een deskundige die zo'n geponste boodschap bekijkt, denkt dat de ponsmachine stuk is. Je kunt deze beperking ook zien als gebaseerd op de fysieke verschijningsvorm van de letter (namelijk als een gaatjespatroon) in dit bijzondere medium. Ik denk bij ‘vorm van de letter’ aan de traditionele lettervormen van het Latijnse alfabet. Dit biedt minstens vier lipografische mogelijkheden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[vervolg van 14a]met een simpele verklaring. Zoek dieper. Kijk of er gevallen zijn waarin hetzelfde verschijnsel optreedt, terwijl de verklaring niet meer opgaat. Zulke gevallen zijn te zien in de volgende zinnen: Zij zeemt haar raam; hij zeept zijn raap. Hij is pooier in de Passage, al piept-ie nu van de griep bij zijn spoelbak; zij is mooier in de massage, al mime't ze nu van de grime bij haar smoelbak. Haar smeer geeft smetten; zijn speer geeft spetten. Zij verzuimt een kom moedermelk; hij verzuipt een kop poedermelk. Hij krepeert; zij cremeert. Hij staat paf van dat pat; zij is maf van dat mat. De mythologe tot een mummie: ‘Kom om!’; de pytholoog tot een puppie ‘Kop op!’. Zij is om-en-om mathematisch; hij is op-en-top Pathé-pathisch. Hij stapelt portefeuilles, zij stamelt: ‘Feuilles mortes’. Uit dit laatste blijkt dat de regel ook in het Frans opgaat. Zij eet in een crèmerie, hij in een crêperie. Jeanne d'Arc, martelares in mannenkleren, zei: ‘Martyre - c'est pourrir un peu’. Engels idem dito met een sterretje. De commuter society en de computer society, de Muppet Show en de Puppet Show. Koningin Victoria zei, toen ze haar raadsheren op hun paarden zag stijgen: ‘Many wise mount foolish’. Tweede les in wetenschap: wees niet tevreden met een regel. Probeer er achter te komen: waarom déze regel, en niet een andere? Wat is zo mannelijk aan de p en zo vrouwelijk aan de m? Bekijk slechts de vorm der letters m en p. Ziet u ook duidelijk de secundaire kenmerken van de vrouw in de m en de primaire kenmerken van de man in de p? Zijn er meer zulke letterparen? Een zo'n paar heeft u in de voorbeeldzinnen al leren kennen. De h van hij tegenover de z van zij. De letter h heeft een stok, de letter z niet. Curieus is dat het bezittelijk voornaamwoord bij hij, zijn, met een z, maar bij zij, haar, met een h begint. U kunt nu zelf zinnen bedenken die deze tegenstelling illustreren: Zo, zij zeeft zemelen, inzalig! Ho, hij heeft hemelen, inhalig! Een letter met een stok is mannelijk. Nemen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
we ook de letter i met zijn viriele puntje erbij, dan leert inspectie van de zesentwintig letters ons dat precies de helft daarvan mannelijk, de andere helft vrouwelijk is. Bij het opzetten van de taal is men dus eerlijk begonnen. Laatste les in wetenschap: hou niet op als de verklaring opgaat voor de dingen die u al wist. Probeer met dezelfde verklaring nieuwe woorden te begrijpen. In het sprookje van Hauff staat ‘Kleine Muk krijgt een misdoek van Maria’. Wat zijn: Pax Havelaar, Pinister Mais, hopofilie? Na meer dan veertig jaar maakt de wet van mee en pee het mogelijk om een literair incident op te helderen. Eddy du Perron en Pom Nijhoff stonden na een apéritief in Américain op de trap op de tram te wachten toen de eerste de tweede op zijn neus sloeg. Waarom? Omdat hij van Poms neus een mopsneus wilde maken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14b TaalmachientjeU weet natuurlijk ook wel dat u door een rekenmachientje op zijn kop te zetten de cijfers in letters kunt veranderen. Tien letters kunt u krijgen, zij het dat de d en de o allebei van de nul komen en het woord dood wat moeilijk te lezen wordt, en zij het dat de 8 en de 9 de hoofdletter b en de kleine letter b produceren, zodat u verschil kunt maken tussen Ben Bril en ‘ben bril’. U heeft vast wel eens twee getallen vermenigvuldigd en daar heleboel op zijn kop uit gekregen. Het onbevredigende daarbij was dat je toch met cijfertjes begint en je het apparaat al maar moet omdraaien. Ik stel voor dat we het ding permanent andersom houden. U plakt gewoon papiertjes met de letter o/d, i, z, e, h, s, g, l, b en b op de tien toetsen op hun kop, leest van achter naar voor en u heeft een woordmachine. Hoewel de machientjes meestal uit Amerika of Engeland komen, is er merkwaardig genoeg niet één Engels getal op te maken: one, two, three, four, altijd zit er een letter in die we niet hebben. Voor de Nederlandse gebruiker is alleen het woord zes te gebruiken, de Fransman heeft seize en de Duitser siebzig. Zoals u ziet zijn op de omgekeerde machine de tekens voor plus, min, maal, deel door, en is gelijk hetzelfde gebleven. Kunnen we ze ook gebruiken? Inderdaad, dat kan, maar het is heel wat moeilijker dan het rekenen met getallen. Als u twee getallen optelt krijgt u altijd wel een derde getal, daarom begon het rekenapparaatje u ook al snel te vervelen. Maar de som van twee woorden is lang niet altijd weer een woord, daarom blijft het woordmachientje inte-ressant. We beginnen met kleine sommetjes als hei + oog = hel. Diezelfde uitkomst kunnen we ook krijgen van een omvangrijker som: geologie + gil - biologie = hel. Tel eens de drie enige getallen in het Nederlands, Duits en Frans op, trek van de som tweemaal het Roemeense lei af, en kijk bologig naar het resultaat: zes + siebzig + seize - lei - lei = bologig. Wil je iemand uitleggen wat de = knop is, deel dan eens het Engelse woord egg door het Nederlandse ei en druk op de = knop: egg:ei = is. Om deze sommetjes te controleren heeft u een woordmachine nodig. Maar na enige tijd krijgt u de handigheid om ook zonder machine met woorden te rekenen. Kunt u bij voorbeeld niet uit uw hoofd | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de eerste plaats kunnen letters die met stokken of staarten boven of onder de e en o (typografen spreken van x-hoogte) uitsteken, verboden worden. Zo'n tekst is bij eerste oogopslag opvallend, al weet niet iedereen direct waarom. Er staat er een in 06b, en het is een goede test om iemands Opperlandse gevoeligheid te bepalen. Dit heet plat proza, of proza zonder kop of staart, of vrouwenzinnen, omdat drs. Van Buren de uítstekende letters als manlijk ziet (14a). Manlijk proza is zeldzamer. Men vindt twee regels in het ‘IJ-rijm’ (11ij). De systematische vervanging van de ene letter door de andere, zoals Van Buren doet met m en p, en met z en h, hoort thuis in het ‘parallellogram’ (77). Mensen die graag holletjes in letters zwart maken, kunnen een tekst krijgen zonder de hoofdletters a, b, d, o, p, q, en r. Voor kinderen die hun eerste letters leren, is het lastig dat in kranten en boeken naast kleine letters hoofdletters staan, die er vaak heel anders uitzien. Een lipogram met alleen de letters c, i, j, k, m, o, p, s, u, v, w, x, ij, z zou dan een goede leesles zijn: ‘mus op mos, sok op mok, kus op zus, kop op pop’. De hoofdletters b, c, d, e, h, i, k, o, x zijn over een horizontale as in het midden te spiegelen. Op woorden uit deze letters vervaardigd komen we in 29 terug, evenals op de hoofdletters a, h, i, m, o, t, u, v, w, x en y, die elk om een vertikale as in het midden te spiegelen zijn. De woorden van déze lipogrammen moeten van boven naar beneden worden opgeschreven. Een laatste verdeling van het alfabet op grond van de vorm der letters, wordt gemaakt door te kijken welke letter voor een Nederlander in Moskou, of een Rus in Amsterdam, ‘gewoon’ zouden zijn. Dat zijn a, b, e, k, m, h, o, p, c, t, y, x, en voor de Nederlander in Moskou ook de kleine letters daarvan (die zijn in het Cyrillisch meestal de verkleinde uitvoering van de hoofdletter). Men kan er ook de ‘omgekeerde’ r en n bijnemen, die toch al vaak als ‘Russische r’ en ‘n’ opgevat worden (een Nederlandse kwaliteitskrant drukte eens groot de naam amalrik met omgekeerde r af, en een Nederlands kwaliteitsweekblad liet het Russische staatscircus in caяяé optreden). De vraag welke Russische woorden (zoals akt en kakao) dan gelijk in uiterlijk zijn aan de Nederlandse, en welke (actpohabt) niet, hoort thuis in 87. De mogelijkheden zijn hiermee niet uitgeput. Juist nu ik deze paragraaf tik, komt de post met een prentbriefkaart uit Griekenland, waarvan de tekst luidt: ‘Dag allebei. Ik deelde de akela, die heel klamme maagd, mee: “Je kalme blik mag ik. Ik lik je beeldige bil. Ik heb je lief. Ik dek je helemaal”. Ik gilde “ah”, de akela “eh”.’ (14c). De beperking tot de twééde helft van het alfabet geeft meer problemen dan deze beperking tot de eerste helft. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15 Lipogram: beginrijmBij de lipogrammen met groepen letters, uit de vorige paragraaf, was het zo dat elke letter apart verboden werd. Het was om een lipogram op juistheid te controleren voldoende om de tekst met oogkleppen ter breedte van één letter te lezen. Wij verlaten nu echter de vijfenzestig miljoen letterlipogrammen, en kijken naar lipogrammen waarin bepaalde opvolgingen van letters verboden of verplicht zijn. Eigenlijk, daar wezen we in 11 op, zijn de ‘oe-snoef’ en de ‘au-snauw’ daar al voorbeelden van. Gezien het werkelijk bestaande materiaal beperken wij het weidse gebied van de letteropeenvolging-lipogrammen direct tot twee uitersten: het beginrijm en het eindrijm (16). Hoe is rijm een lipogram? Neem eerst de spatie er als letterteken bij. Een spatie-lipogram is dan niet anders dan een lang woord (57). Verbied nu alle paren waarvan het eerste teken een spatie is en het tweede een andere letter dan een a. Positief gezegd: de enige tekenopeenvolging met een spatie als eerste, is die waar een a als tweede staat. Allersimpelst gezegd: op een spatie moet een a volgen. Je krijgt dan lipogrammen als: ‘Als alleen aardige Arabieren alle alcohol afwijzen, aarzelt Arafat’. Dit verschijnsel lijdt onder een overvloed aan benamingen: alliteratie, beginrijm, stafrijm, Germaans rijm, die bovendien in verschillende omgevingen nog wel eens verschillende beteke- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[vervolg van 14b]berekenen wat de uitkomst is van libelle × dooi + bil? De onhandige bouw van onze woordmachine verplicht ons om de woorden van achteren naar voren in te tikken. Daarom is het prettig om ons geheel tot palingrammen te beperken. Woorden dus als libellebil, Ede-zede, seissies, lege zegel, slegels, gooioog, deo-hoed, geldleg, Sissi's, eo-ode, eissie, gillig, lobbol, doggod, liggil, solo's, Soho's, lebel, deed, dood, soos, ebbe, egge, bob, Ede, hoh, lol, sos, enzovoorts. Het probleem is nu: kunt u met zulke kreeftewoorden ook een som maken? Zeker: Ede + Ede = Gog, Ede + hoh = lol en zoz + sos = lol, maar het moet fraaier. Voor de beste berekening metalleen palingramwoorden stel ik de hierbij gefotografeerde woordmachine als prijs beschikbaar. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14c Rus Popov stopt ponyrijsportTonny Popov, zoon zoutzuurvorst Otto Popov, stunt: trots toorn zijns sponsors stopt Tonny, stuurt zijn ros portvrij op, voor zoon zijns zus Truus. Truus won Totoprijs, nu woont zij op zo'n woonpont vóór Rostovs stuw. Tonny, tot rust, toont zijn trots: turnpop Roos, zó'n stoot! Tonny trouwt Roos; zijn prijs: Otto's troon. Roos, nu zoutzuurvorstvrouw, toont vrij nors. Zij rijst op, port 't strovuur, prutst stroop op 'n pot rijst. Truus, Tonny's zus, spot: ‘Zo'n trut, zij zoop Rijnwijn puur, wou zij worst? Proost!’ Ton toornt nu: ‘Zus, rot op! Slons, stout zwijn’. Troost, sust zijn Roos; zij tuurt vrij zuur, Truus Popov stoort ruw 'r trots. ‘Opzij, rotrus’, spot zij vuns; stoot Ton op zijn stut ('t toppunt!). Nonstop voort spurt Roos, tot Rostov's poort. Tonny ontrouw, stopt Roos voor St. Troppo. Tonny rouwt: Roos, zijn trots, nou is zij non, tot zijn spijt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15bdklmpvw‘Brouwers brouwen bier; Brabantsche brouwers brouwen Brabantsch bier!’
‘Den dikken Dirk deed den dunnen duvel dansen; door dik, door dun, door destels, door dorens, deed den dikken Dirk den dunnen duvel dansen!’
‘Keizer Karels kromme kreupele kindskinderen kakten kleine kromme kreupele keuteltjes. Kleine kromme kreupele keuteltjes kakten Keizer Karels kromme kreupele kindskinderen.’
‘Lippen liep langs Lippens lochting; laat Lippen loopen langs Lippens lochting!’
‘Mulder, maal mijn meel; mijn moeder moet morgen meel met melk mengen; met melk mengt mijn moeder morgen meel!’
‘Die paap eet pap uit den platten pot; platte-potpap eet de paap!’
‘Vale vale vos, valt verre van Vlaanderen.’
‘Wie weet witte Willem wonen? Witte Willem woont wonder wijd. Wie weet wat witte Willem weeft? Witte Willem weeft witte wol!’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15br brrBram, de brave broer van brouwende Brielse Brechtje, bracht in zijn bronsbruin broekje een bril, een brandbrief en een gebraden gebroken brokje bruin bros brood over de brede brug te Breukelen bij de breiende bruid van de briesende brigadier. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nissen hebben. Soms wordt bedoeld dat elk woord, soms dat elke zin, soms dat elke versregel, soms dat elke beklemtoonde lettergreep, en dikwijls alleen maar: dat vrij veel woorden of lettergrepen, met een bepaalde letter of lettercombinatie moeten beginnen. Queneau en Quosbroek noemen het parechesis en schrijven: ‘In de drukke draisine van lijn drie plus dertien dregde ik uit het gedrang een dromedaris...’ Dat hier de letter d werd verkozen is geen toeval: die gaat in het Nederlands het gemakkelijkst (15d). Maar als dr-dreun is hij weer wat moeilijker. De in het Nederlands meest voorkomende beginletters in een tekst zijn, in volgorde: d, v, h, e, o, g, b, w, z, t, m, i, a. Beginrijm is te ontdekken in ontelbare vaste verbindingen als ‘weer en wind’, ‘lief en leed’, ‘man en muis’, in zelfgekozen namen als Doris Day, Brigitte Bardot, Claudia Cardinale, Marilyn Monroe, en in delen van woorden: ‘pimpelpaars’ (71). Dick Verkijk memoreert in zijn boek over de radio in oorlogstijd dal Willy van Hemert toen op opeenvolgende zaterdagen een monoloog uitsprak waarvan alle woorden met dezelfde letter begonnen: ‘Bloembollen bloeien beter buiten...’ Met de l is er het bekende ‘Liesje leerde Lotje lopen langs de lange Lindelaan’, dat tamelijk tweelettergrepig is, hetgeen het woord ‘de’ achter ‘langs’ weer excuseert: elke oneven, beklemtoonde lettergreep begint met een l. Eveneens met een l is de tekst van W. Mulier (15l). Veel ellen zitten in 51l. Nelly Bodenheim schreef in Het regent, het zegent: ‘Wij, Walen-wezen, willen wel witte wanten wassen, wisten wij waar warm water was.’ Een onmetelijk lange w-tekst van Van den Berghe kan ik helaas niet geheel afdrukken. Daan Zonderland dichtte voor de w, in ‘weemoed’: ‘O, weemoed waaraan Waspik lijdt/Westhoek, Westhem en Waterscheid/Weemoed van Woensel, Windeweer,/van Wilsum, Wouw en Westermeer...’ en deed in ‘Pianissimo’ iets dergelijks met de p. F. Kerdijk leverde ons voorbeelden van de c, k, m, s, en w (15c, k, m, s, w), In 15z vindt men ‘Zeventien zeer zotte zinnen’. Uit een Belgisch boek van 1908 (b6) halen we stafrijmen voor b, d, k, l, m, p, v en w. De p en de k zijn voor veel stotteraars probleemletters. Stotterverzen, die oorspronkelijk bedoeld zijn om een ander aan het stotteren te krijgen, maar die ook bij stottertherapiëën in gebruik zijn, beginnen dan ook vaak met de letters p of k. Met de k: ‘De kat krabt de krullen van de trap’ plus allerlei
.................... De poes kotst in de postkoets .................... | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15c CharlotteCharlotte
coquet, cynisch en curieus
consumeert
cognac, citroen en chartreus.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15d Dat deed de deur dichtDe Duitse D-trein denderde door de donkere Drentse dennenbossen. Daarbinnen debatteerden de drie dames: de deftige diva Dianah Dolleman, diep decolleté door dozijnen diamanten doorkruist; d'r drieëntwintigjarige dochter doctoranda Doortje Dolleman, die dat doctorale diploma d'r devote deugd dankte; de derde dame die dit debat deelde: de diabolische Delftse deerne ‘dampig Dientje’, de desolate dweil, die destijds Deense doggen dresseerde. De discussie deed de dommelende derde-klasse denken dat de drie dames, die diverse ditjes-datjes declameerden, doelloos delibereerden. Doch dra dérailleerde de debatsfeer. ‘Domkop!’, ‘del!’, ‘druiloor!’, ‘dekselse dikzak!’, ‘draak!’, ‘doerak!’; deze dédaigneuze diatriben dwarrelden door de D-trein, die desondanks doordenderde door de Drentse dreven. Daar dansten dauwfrisse dolken. Dra. D. Dolleman donderde dood. Dampig Dientje deserteerde. De Deventerse detective Daan Dobbelman dacht dadelijk: die deerniswekkende deerne, die deed duidelijk dat doden. Direct deducerend dacht Daan door: die Delftse del doodde Dra. Dolleman daar deze drieëntwintigjarige dochter d'r dolk diagonaal door Dientjes dikke derrière dreigde drillen, dewijl Dientje diva's diamanten diefde. Dubieus duel draaide derhalve door dramatische driehoek. Dus drong Daan door de dichte drom der derdeklassers, de dominee, de dokter; draafde Daan de D-trein door. Daar dineerde dampig Dientje doodleuk; digereerde doppertjes; dronk dorstig d'r druivesapje; durfde dessert dooreten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Dat doet de deur dicht,’ dacht Daan. Dientje: ‘Dag Daan! Doe die deur dicht, drollig dier!’ Daan: ‘Dag dotje! De douane dribbelt door de D-trein, deserteer!’ Dientje: ‘Dolgraag, doch die donderse donkerpaarse Darwintulp druppelt douchegewijs door deze dunne denimbroek, drijfnat!’ Daan: ‘Dan doet Dientje doekje dwars door die denimbroek, dus diep daarbeneden, dan druipt die Darwintulp daarboven.’ Dientje: ‘Dank, Daan! Dikwijls dagdroomde dartel Dientje dat Daans degen Dientjes donzige dijen derwaarts dirigeerde.’ Daan: ‘Dan doet Daan dat!’ Driftig (Deventenaren doopten Daan Dobbelman destijds ‘de dekhengst’) doet de detective definitief de deur dicht, duwt Dientje daartegen, derhalve de douaneambtenaar dwarsbomend die de deurknop dreigend deed draaien. De diesellokomotief dreunde, Deventer! Daan deinsde; de douane duwde; Dientje droop. Daan dook door de dreigende douanearmen, draafde door donker Deventer. Détail, dat Deventer Dagblad door dit distichon doorgaf: ‘Diamanten doorgeslikt, dievegge doodsbang - Dokter demonstreert diarree-dwang.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15k KKalme Kaatje kaapte kaasjes,
Kerkse Keetje keerde kleedjes,
Kwistig Krisje knipte kindjes,
Kiese Kniertje kliefde kiempjes,
Korte Koosje knoopte koordjes,
Kroezig Koentje koelde koekjes,
Koude Klausje krauwde kauwtjes,
Kuise Kuintje kruidde kruimpjes,
Kijvig Krijntje krijste krijtjes.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15l Lex ('n L-liedje)Lector luister! Lees 't, leest 't labberlotterig, lukraak, leutrijk liasje letterlapwerk, libellen-lichte, luwe, luimige lollachjes leverend. Laat 't ladderlange lappedeken-labyrinth larieën. Lees louterende lof in lintlange, lebbige liflaf lolrijker leuterlijmsels. Laat leuke Lex, listigjes lokkend, loodend loopen, lunzend loeren! Laat 'm lorreschoten luizig, lijzige, logge, lompe, lenze lobbes-schotjes, luie, luwe luimballen liefst luchtigjes leiden! Laat 'm lage, lamme, lastige lellen lesjes lezen, loeflijwaarts laveerend! Laat lijnx-sluwe, loerende, lamme, lillebeenend lunterende Leijenaars, luipend losschieten, 'n leeuwen lawine! Laas! laat Lex, loswindend 't lenig lijf, Leijdsche legioenen lustig leggen! Laat Lex lollig lachend, laconiek, lanterfanten, langs legio lillende lampooten-lijken! 'n Luxe! Lex loslaten? Lamme lorre-schoten? Lak! Lari!! Lachwekkend! Lex' leuzen: ‘Leege lat, leege lei.’ Lex leve! Lakeien! Lang lauweren, lieren, lantarens, lampions, licht, liederen, leur, lof! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15m Mooie MaartjeMooie Maartje,
mollig meisje,
minziek, manziek,
moeders maagdje,
moest met mate
minnekozend
manlijk makker
moed'loos maken.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voortzettingen, en ‘Klaas de kapper knipt en kapt heel knap, maar de knecht van Klaas de kapper knipt en kapt nog knapper dan Klaas de kapper knipt en kapt’. Wie naar deze stotterverzen kijkt, ziet dat, naast de moeilijke beginletter, zich er nog een andere bron van versprekingen in ophoudt: de uitnodiging tot het verwisselen van klanken (‘kipt en knapt’, ‘Kaas de Klapper’) dat in 32 aan de orde komt. Gezelle noemde zulke tongbrekers kwelspreuken. In St. Jans-Molenbeek (b6) zeiden ze: ‘De kat die krabt de krollen van heur gat’. Een bekende kwelspreuk - na enige malen snel herhalen - is: ‘De kok snijdt recht en de meid snijdt scheef’. Het effect van zulke beginrijmrijke teksten is nog heel anders te beschrijven. Het is ook de opeenstapeling van gelijksoortige elementen (namelijk woorden die met dezelfde letter beginnen), die we in hoofdstuk 4 hypergram zullen noemen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16 Eindrijm en eind van het rijmWat ik in de vorige paragraaf aan het begin van een woord deed, kan natuurlijk ook aan het slot van een woord. We eisen dan dat elke spatie wordt voorafgegaan door eenzelfde letter. Dit valt echter weinig op. De situatie aan het begin en het eind van een woord is niet dezelfde. Pas wanneer we een groter eindstuk van twee woorden gelijk maken (vanaf, en inclusief, de klinker(-klank) in de laatste beklemtoonde lettergreep) horen we het. We spreken dan van eindrijm, of kortweg rijm. Rijm is een Opperlands verschijnsel waaraan, door de eeuwen heen, buitengewoon veel aandacht is besteed, zowel bij het schrijven van literatuur, als bij het theoretiseren daarover. Veel woorden zijn innerlijk rijmend zoals ‘rompslomp’ (71); zeer veel uitdrukkingen rijmen: ‘stank voor dank’, ‘eigen schuld dikke bult’. Het rijmpje is voor veel mensen die iets willen opschrijven waaraan ze enige aandacht besteden, de voor de hand liggende vorm. De geschiedenis van het zeer korte rijmpje, van ‘vet/smet’ en ‘ik/tik’ tot ‘Nu/u’, ‘O/Zo’ en ‘Herfst/ik sterfst’ verdient een diepgaande monografie. Indrukwekkend is het aantal dooddoeners dat rijmt (b9). Op elke voornaam bestaat een rijmend (scheld-) versje, zoals u aan uw eigen geval weet. Kinderen lijden dikwijls aan rijmziekte. Behalve rijm kent poëzie nog talrijke andere vormeisen, waarvan een aantal wel als onzinnige Opperlandse inperkingen is te beschouwen, maar waar ik over zwijg, omdat poëzie nu eenmaal buiten mijn gezichtsveld ligt (02). Een dubbelacrostichon (16b) (langs de vier randen van het gedicht dezelfde regel) en een slagrijmvers (meer rijm dan noodzakelijk) (16d) zijn voorbeelden van vergaande vormeisen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15s SchSchrandere scheerders schrapen schapen,
schriele schippers schuren schepen,
schone schalken schertsen schielijk,
schuwe schutters schieten schurken.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15w WenshoedWederkerig welgezinden
wat willen wij
welgemoed
welwillend
warmhartig
wederzijds wensen???
welbespraakte, welklinkende,
winderige want wijdmazige
wijdluftige woorden???
welnee!!!
woordkramerij waait weer waardeloos weg, -
waarheen wete wie wil...
wisse waarachtigheid,
waarneembare werkelijkheid
willen wij - wensend -
waarmaken
Wapperende wimpels
wensen wij, welgeliefden,
wemelende wolken, weerspiegelende wateren,
wattezachte wind,
welige wijngaarden, wiegelende weilanden,
weidse waranden, wentelwiekende windmolens, -
wichtloze wolkeslierten, wolkflarden, wolkengordijntjes,
wonderschone wolkenbanken, wiekelend wiekgeklap,
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Welgemeend welkom
welgemutst wonderjaar,
waagstuk wellicht,
waadbaar wad welzeker, -
woonerf wereld,
warme woonark,
welversneden wijn,
winkelnieuwe wiegedruk,
wenkende wiekslag,
wereldomarmende welkomstregenboog, -
wuivend wonderland Winjewanje,
wegwijs Windekind, -
wondermooi, wondersterk wonderverhaal
waarin, wat wenselijk ware,
werkelijkheid worde!!!
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15z Zeventien zeer zotte zinnenAartsvader Abrahams aardige aquamarijnen Audi avanceerde altijd abominabel. Brigitte Bardots beeldige blauwe Bentley buitelde bestendig bizar. Claudia Cardinales comfortabele crème Cadillac crashte constant curieus. Doris Days doddige donkergroene Daimler duikelde dagelijks desastreus. Eise Eisinga's enige eigele Eend explodeerde eindelijk eigenaardig. Frits Flinkevleugels frivole fraise Fiat flopte frequent fabuleus. Greta Garbo's gezellige groene Graham gierde gewoonlijk griezelig. Han Hollanders heerlijke helgele Hudson hobbelde herhaaldelijk hartverscheurend. Jan Jansens jofele jaune Jaguar jankte jarenlang jammerlijk. Kees Korbijns knusse knalrose Kever kantelde kinderlijk komiek. La Lollo's leuke lila Lotus laveerde langdurig lachwekkend. Mireille Mathieu's mooie mauve Mercedes manoeuvreerde meestal miraculeus. Piet Paaltjens' prachtige paarse Peugeot poedelde permanent potsierlijk. Rob Rensenbrinks riante rode Renault rolde regelmatig raar. Simone Signorets schattige saumon Simca stuiterde steevast stupide. Theo Thijssens toffe turkooise Taunus tuimelde trouw turbulent. Willem Wouters weelderige witte Wolseley wiebelde wekenlang wonderbaarlijk. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16a Walen verhalenStralende Walen met pralende initialen halen voor realen zonder dralen vele malen uit de zalen en portalen van socialen, radicalen en liberalen balen metalen kralen, linealen, regalen, bokalen en schalen met gemalen alen en garnalen, mineralen en spiralen, met stalen palen, die de socialen, radicalen en liberalen met de idealen van kannibalen en abnormalen en zonder falen stalen uit de gralen en lokalen bij de kanalen, die door de arealen in de dalen van hun rivalen de pedalen, die er niet naar talen om te betalen, verdwalen, zo verhalen de annalen in nasalen en dentalen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Drs. Van Buren levert alle mogelijke manlijke, staande rijmen (waarin de laatste lettergreep de klemtoon draagt) (16c). Rijm wordt Opperlands wanneer het slechts schijnbaar klopt, zoals in ‘Coach-Noach’, ‘Barneveld-beneveld’. Kees Stip laat dit briljant zien in ‘Op een koe’.
.................... Op een koe
Kees Stip
Een koe te Moskou sprak: Een koebel
kost anderhalve roebel.
En weet je wat ik heb ontdekt?
Een aardig klokkenspeleffect
bereikt men door met drie bellen
geweldig te gaan wiebelen.
....................
Werkelijke eindrijm-lipogrammen, waarbij dus elk woord in een tekst met hetzelfde eindigt, zijn zeldzaam. Van Gelder schreef een specimen van alen-verhalen (16a). Dat de eindletter alléén niet opvalt, mag blijken uit het spel waarbij iemand de kamer verlaat, en de overigen ‘iets afspreken’, dat de weer binnengekomen speler moet zien te raden, door vragen waarop hij alleen ‘ja’ of ‘nee’ als antwoord kan krijgen. Als zijn vraag op een n eindigt, roept iedereen ‘ja’, anders ‘nee’. Het duurt meestal geruime tijd voordat de vrager dit in de gaten krijgt. ‘Meta’ is Grieks voor ‘achter’, en een ‘metagram’ is een raadsel waarbij een aantal aanwijzingen over een stel rijmende woorden wordt gegeven (‘met een b ben ik om te lezen, met een z ben ik verdwenen’). Ze bestaan in alle talen, worden nogal eens bij het cryptogram gebruikt, en bereiken dikwijls ongekende toppen van flauwheid. Veel Charade-varianten zijn op het metagram gebaseerd. Een Opperlandse toepassing van het rijm is de Echo: ‘Wie is de koning van Wezel?’, ‘Wat eet de koning van Beieren?’, ‘Waar zit de prins van Oranje?’. Vondel schreef het hekeldicht 16e. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16b De Deen en de eedDe Deen en de eed Een canto vol wee
De Degensmid Dood! Esj, ezel, beweerde: Een gele deed mee Naast neo-nomaden
En apen, erg wrede Na zegeningsbaden
De kadi werd rood En zei: Gedateerde
Efebe, kwal, schede! Een sof, deze twee: De Deen en de eed | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16c Alle rijmenWIJ weten dat u dit niet leest, want u bent bezig voor het feest. U ziet: wij kunnen 't niet laten, al heten wij niet J.J.L. ten Kate. Maar als wij ons nu eens voornamen niet te rijmen, hoe lang konden wij dat volhouden? Het antwoord op deze vraag roept ons terug naar de tijden - acht, negen jaar her - dat er nog vertalingen waren die een Nijhoffprijs kregen. Wij hadden er net een uitgedeeld, en raakten in gesprek met dichter-vertaler Peter Verstegen die bezig was met de verdietsing van het 999 regels tellende gedicht ‘Bleek vuur’ in de roman ‘Bleek vuur’ van Vladimir Nabokov. Nabokov, die toen nog volop leefde, gebruikt alleen staande rijmen (toentertijd nog wel ‘mannelijke’ rijmen genoemd), dus met de klemtoon achterop. Verstegen wilde dat ook zo vertalen en vroeg | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ons: ‘Mevrouw, weet u hoeveel staande rijmen er in het Nederlands zijn?’ Wij dachten een tel, en zeiden: ‘Ongeveer zeshonderdtachtig’. Toen bleek dat Verstegens vraag niet een raadsel-en-ik-weet-het-al was, maar een bede om informatie. Verstegen had bij Nijhoff 240 rijmklanken geteld, met de in blanke verzen geschreven toneelstukjes mee: driehonderd. Wie herinnert zich niet uit ‘Het uur U’ de vier regels met de eindwoorden ‘verloor’ - ‘plusfour’, ‘eigenaar’ - ‘trottoir’? Nijhoff gebruikte dus nog niet de helft. Maar er zitten moeilijke rijmwoorden bij als ‘murwst’ en ‘slurpt’. Staan we toe dat ‘benauwd’ rijmt op ‘oud’, dan blijven er 666 manlijke rijmen over. In een gedicht van 999 regels moet dus, of u wilt of niet, een derde van de regels een rijmende broer elders hebben. Voor deze sinterklaas is de opdracht dus: schrijf een maximaal onrijmend gedicht van 666 regels. Breek gelijk met de gewoonte om in het gedicht een incident van de bezongene te behandelen. Behandel nu eens een incident dat daar niét in heeft plaats gevonden. Er zit nu niets anders op dan die 666 woorden te noemen: ja nee wie o koe reu jou ei ui he U aai ooi loei laat eet niet rood fuut moet leut oud geit uit at met wit god kut aas hees vies roos poes reus kous ijs huis as mes is mos bus aak keek piek ook boek neuk pauk eik luik kak hek ik bok uk laag leeg lieg nog spuug joeg meug neig zuig ach eg lig och kuch nats heets iets boots preuts poets ouds bijts luids rats ets rits bots muts haast leest kiest oost koest neust raust eist puist mast pest pist post kust zaagt zegt liegt oogt spuugt zwoegt deugd rijgt buigt acht echt licht zocht zucht laatst heetst fietst bootst toetst oudst bijtst luidst prutst ratst etst ritst botst gutst aap zeep iep loop roep heup rijp kuip lap nep kip op cup raaf leef lief roof hoef sleuf lijf kuif maf lef rif of duf naam neem riem oom zoem kleum rijm luim nam hem gym om gum aan een dien boon boen deun mijn puin dan en in zon kun aal heel iel kool boel zeul ijl uil al hel bil hol gul maakt weekt kiekt rookt zoekt neukt ijkt ruikt kakt lekt likt lokt lukt raamt neemt priemt roomt roemt kleumt rijmt ruimt kamt hemd klimt gomt humt waant eend kient hoont boent leunt eind tuint hand end kind hond munt haalt eelt hield doolt voelt heult ijlt huilt alt held mild rolt zult kaaps leeps dieps loops loupes rijps gluips taps plebs pips sops hups aapt zeept kiept koopt roept rijpt kuipt hapt hebt nipt kopt hupt laaft leeft blieft ooft zoeft kijft wuift kaft heft kift boft puft gaans eens ziens zoons loens fijns schuins wens thans rins ons vuns aard eert kiert oord kuurt hoert keurt bard erwt kirt bord spurt vaals heels biels schools als zoels ijls vuils els pils pols huls raakst weekst ziekst leukst rijkst puikst lakst gekst fikst kloekst bokst drukst aar eer ier oor uur oer deur ar er kir dor vaalst heelst ielst zoelst ijlst vuilst walst felst kilst dolst hulst gaafs safes liefs hoofs loefs stijfs lafs klefs dofs dufs aars heers iers moors zuurs koers keurs bars kers fakirs dors dienst loenst schoonst schuinst fijnst danst wenst winst ponst kunst raarst eerst gierst voorst duurst koerst barst kerst dorst haaks feeks tics leuks rijks puiks laks heks niks boks stuks scheefst gaafst liefst hoofst lafst klefst grofst dufst stroefst laags leegs hoogs ruigs lachs wegs zaligs vlugs teems ooms kleums ruims lams gems slims soms laagst leegst oogst vroegst ruigst logst stugst deern doorn karn kern torn urn loomst kleumst tamst ruimst slimst komst maands wants cents kinds honds punts bank denk hink bonk dunk wierp harp terp dorp slurp stierf garf kerf korf durf hielp alp help schilp stolp gulp balk elk zwilk molk bulk twaalf zalf zelf dolf wulf leepst diepst rijpst rapst pipst bankt denkt inkt ronkt dunkt eeuw nieuw duw lauw bang eng ding zong geeuwt duwt nieuwt snauwt lamp vamp krimp romp hangt lengt zingt gongt ark berk vork kurk arg erg zorg wurg arm kerm worm wurm alg belg wilg zwolg kalm helm film olm ambt dempt krimpt stompt werpt slorpt slurpt koorts arts erts korts harkt werkt vorkt hurkt garft erft korft durft warmt kermt vormt urmt zwalpt helpt tjilpt gulpt balkt melkt wolkt pulkt elks volks schalks zulks nieuws ruws rauws rasp wesp gisp waait ooit loeit taais moois stoeis | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17 IsogramWe gaan nu op een andere manier letters verbieden. Bij een ‘isogram’ wordt een letter verboden zo gauw hij éénmaal in dat gram gebruikt is. Het is alsof je zesentwintig of zevenentwintig letters van het Scrabblespel hebt, en daar woorden mee moet maken. Die eis is zwaar. In een beetje lange woorden komt een herhaalde letter voor. In Van Dale is het, tot nu toe, langste ontdekte isogram ‘belastingvrijdom’. Ik laat de discussie van het isogram, en de jacht op het langste isogramwoord, graag aan de bekwame pen van drs. Van Buren over (17a). Dit is het moment om op te merken dat, wanneer ik iets beweer dat in strijd is met wat drs. G. van Buren beweert, zíj qualitate qua gelijk heeft. Zo definieert zij het isogram wat breder als: een woord waarin de hoeveelheden van dezelfde letter steeds gelijk zijn; ‘raar’ is dus een isogram, want de letters r en a komen er beide tweemaal in voor. ‘Iso’ is Grieks voor ‘gelijk’, en Van Buren hééft gelijk. Maar in de praktijk van het Opperlandse leven komt de eis aan het isogram toch neer op: elke letter hoogstens éénmaal gebruiken. Ons Opperlands record van een isogramwoord dat bestaat uit vijfentwintig letters (op een xyijz-alfabet van zevenentwintig letters), of vierentwintig letters (op een xijz-alfabet), is nog niet zo gek, als men het vergelijkt met het Duits, een lijmtaal als de onze. In een recente ‘Wortdsjungelkampf’ (isogram!) kwam als kampioen naar voren het drieëntwintig-woord ‘Boxkampfwürgschlundzeit’. De letters u en ü worden in het Duits kennelijk als verschillend beschouwd. Het record van vijfentwintig op een alfabet van zevenentwintig letters is een geringere prestatie dan van vierentwintig op zesentwintig, omdat de zevenentwintigste letter een klinker is. Van Caldenborgh bouwde een groeiende rij isogrammen (17b), waarbij elk volgend woord alle letters uit het vorige bevat (58). Hij gaat daarbij tot en met zesentwintig in het zevenentwintig-alfabet, maar u vindt wellicht dat hij sjoemelt.
Voor cijfers in getallen is de kans op een isogram eenvoudig te berekenen. Nadat het eerste cijfer is gekozen zijn er voor het tweede cijfer negen mogelijkheden over, voor het derde cijfer acht, en zo voorts. Staan we toe dat een getal met een nul begint, zoals dat bij autonummers het geval is, dan is de kans dat een getal van n cijfers een isogram is, gelijk aan 10 × 9 × 8 × 7.... × (11 - n) / 10n voor n maximaal gelijk aan 10. Voor n = 4 komt deze waarde juist boven de ½. U kunt dus rustig met uw medepassagiers wedden dat de volgende auto geen gelijke cijfers in zijn viercijfernummerbord heeft. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[vervolg van 16c]bangs jongs engs nieuwst rust rauwst raspt gespt gispt woests triests vasts zachts echts lichts engst angst jongst bergt borgt burcht karnt tornt turnt kalft helft golft walgt zwelgt volgt zachtst rechtst lichtst hardst schertst kortst saaist mooist ranks links scherps dorps kerks nurks zwerfs murws gelds milds halfs zelfs kalms schelms rankst linkst herfst murwst armst fermst arms ferms nimf wufts murw lomps vreemds doorns wulps talmt lompst vreemdst scherpst ergst mildst kalmst ernst vondst sterkst. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16d Slagrijm
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16e Gespreck tusschen den wandelaer en de galm der hofkerckeWie luistren in 't gewelf
om naer mijn klaght te hooren? Ooren.
Wie druckt hier Barnevelt
tirannigh met dien steen? Een.
Wat kost den Veltheer dus
als een tiran verstooren? Tooren.
Is hem om lantverraet
het hoofd oock afgesneên? Neen.
Was 't om de vryheydt dan
met kracht op 't hart te treden? Reden.
Wat werckt dit nu men voelt
hoe veel zijn doot ons schaet? Haet.
Wat schon men boven 't recht
der vrygevochte steden? Eden.
Wat zoekt de boosheit
nu dit wraeck roept op de straet? Raet.
Wat moet men doen
die met den Prins te zaemen zweeren? Weeren.
Zou dan de Bloetraet haest
verwelcken als het gras? Ras.
Wat zal men doen die 't juck
met goet en bloed wou keeren? Eeren.
Wat wort de Dwinghelant,
die 't recht te maghtigh was? As.
vondel
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17a Prachtsymboliek | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1MIJnheer Bos uit Eindhoven heeft dit woord gelezen in Vestdijks ‘Else Böhler’ en heeft er de prachtsymboliek uit losgemaakt. In dit woord komt geen enkele letter meer dan eens voor! Dat geldt ook voor woorden als ‘dampkringslucht’ en ‘gymnastiekvrouw’, maar het is niet zo eenvoudig om lange woorden met die unieke eigenschap te vinden. Het langste ons bekende is ‘landbouwgeschrift’. Langer dan zesentwintig letters lijkt ons niet goed mogelijk (met ij en y natuurlijk 27). Wij loven een portretje van onszelf uit voor degene die het langste woord met slechts eenmaal gebruikte letters vindt. En komt u niet met ‘Jung-prachtsymboliek’ want de regel is: geen eigennamen erin, anders is het einde zoek. En u weet dat het alleen religies en elastiekjes is toegestaan om het einde zoek te laten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2WIJ zerbladkunst, huwelijksjargon, schijnboulevard, zondagshuwelijk. Dezevier woorden bevatten elk veertien letters, en wat bijzonder is: al die veertien letters in elk woord zijn verschillend. Geen letter komt meer dan éénmaal voor. Zulke woorden vroegen wij u, en u zond ze ons. Wij noemen deze woorden ‘prachtsymboliek’, een woord dat bij Vestdijk te lezen valt, en dat vijftien verschillende letters telt, net als: belastingvrijdom, rijkeluistaxhond, volkspartijgezin, typeomschrijving, avondlyceumkwis, banjomuziekprijs, krijgsbuithandel, morgenkusplicht, wolvendrijfjacht, glasbijprodukten, houtsnijwerkblad. Of telt ‘houtsnijwerkblad’ zestien verschillende letters? De letters ‘i’ en ‘j’ worden daar immers uitsluitend gebruikt in de lange ij. Wij telden de ‘ij’ als één letter. Na deze afspraak tellen voor zestien de woorden: wijkzusterdiploma, houtprijsbewaking, volks-partijenkwis, drijfjachtongeluk, klopjachtverzuim, landbouwerszicht, kinderbijslagfout. Hier begon een eerste trend zich af te tekenen: de voorliefde bij inzenders uit zulke verschillende plaatsen als Hoek van Holland en Hollandse Rading voor identieke bouwstenen: kwis, jacht. Later komen ‘club’ en ‘vermijding’. Zeventien letters tellen: tobjufscharminkel, lijkwaschrobguitje (dit beroep kwam, aldus inzender, voor in een:) hijgboekmanuscript, wildejasmijnvrucht, showpredikantclub (ook de vijf andere mogelijke volgordes van show, predikant, en club werden aangetroffen), unisexklompdracht, visbakluchtdromen, goudlichtsprankje, landbouwge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[vervolg van 17a]schrift. Dat laatste woord was tevens ons langste voorbeeld. Een inzender vindt dat geen goed woord. Wat? ‘Landbouwgeschrift’ geen goed woord? Het staat anders in de Nieuwe Rotterdamse Courant/Algemeen Handelsblad van 26 augustus 1978. Iedere scrabblespeler kent de ruzies over wat een woord is, al komen daar niet zulke lange woorden voor als die wij aanstonds zullen presenteren. Wij stellen ons in zulke discussies, overigens uit zelfbehoud, altijd uiterst liberaal op. Expres hadden we dan ook geen begrenzingen gegeven (buiten: eigennamen zijn verboden), en ons voorgenomen al uw woorden goed te rekenen. Bij de woorden van achttien letters komt de tweede trend bij onze inzenders duidelijk naar voren: de behoefte hun woorden aannemelijk te maken. Hier zijn de achttienboekstaaflange woorden: frambozenplukwicht, klopjachtvermijding, onderbuikvachtslijm, lynxwormsluipjacht. De inzender van het eerste negentienletterwoord bood ons een exemplaar van het daardoor aangewezen voorwerp aan. Maar, beste Luc, wij bezitten in ons huis talloze schuifgordijnklampjes! Schuifgordijnklampje, bevolkingsdrijfjacht, bankforumzwijgplicht, triomfzangclubwijsje, wijfjesbigdrankzucht, gymclubavondstrikje, wolvendrijachtbuis. Als u dit laatste woord te bar is, lees dan wat inzender Mr. M. erbij schreef: ‘Na de verveling van het druilige natte dooiweer, dat de jager een week lang gedwongen had zijn huis niet te verlaten, was het plotseling gaan vriezen. Het vroor zelfs dat het kraakte. De jager was vroeg opgestaan. Na zijn ontbijt met een vers-gebakken visje liep hij zingend door de vertrekken, als het ware gedreven door een winterkoublijdschap, zoekend naar zijn buis. De wolven hadden die nacht gehuild rond de huizen. Met zijn jachtklubvriend had hij afgesproken bij de eerste kou een wolvendrijfjacht te houden. “Waar is mijn buis, liefste” riep hij tot zijn vrouw, die nog niet afscheid had kunnen nemen van de warmte van het donzenbed en nu gewekt werd uit haar visbakluchtdromen. “Welke buis bedoel je?” zei zij wazig. “Nou het wolvendrijfjachtbuis natuurlijk”.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3WIJ ontvingen de volgende woorden die ieder bestaan uit twintig letters: herfstkampclubwijding, vakbonderszwijgplicht, vakbondjeszwijgplicht, mijndagopzichtersklub, mijnopzichtersklubdag, vlugzwichtparoxysmen, bovenlijfkrampzuchtig, bouwplichtmijderszang, zwijgclubavondstrikje. Hier toont zich de derde trend: de inzenders van deze woorden menen allen dat zij gewonnen hebben. Langere woorden achten zij onmogelijk, en zij stellen eisen aan het uitgeloofde portretje. Maar eenentwintig letters hebben: schutbladvormknipwijze, busklopjachtvermijding, lynxvachtworpjesquiz. U weet niet zeker of dit een quiz voor of over de wormpjes in de lynxvacht is? Lees dan de toelichting van inzender drs. P.: ‘Op het Westelijk Halfrond wordt de lynx al sinds enige jaren door een nieuwe parasiet bezocht, de lynxvachtworm (in de wandeling lynxworm genoemd). Nu meende men in februari j.l. eindelijk een methode gevonden te hebben om deze minuscule maar gewiekste diersoort op te sporen en te verdelgen. De strategie was in San Diego ontwikkeld en gaf alle reden om te spreken van een doorbraak. De Aloude en Eerbiedwaardige Broederschap van Lynxenoppassers, de Stichting Lynxendorp, het Genootschap van Lynxenvrienden en talrijke sympathisanten namen deel aan de groots opgezette lynxwormsluipjacht, en de eerste resultaten waren zeer bemoedigend. Zoals dat daar gaat, werden er aanstonds liederen aan het succes gewijd, zo veel zelfs dat hiervoor een apart koor tot stand kwam. Allerwegen kon men het herkenningslied daarvan, het vrolijke triomfzangclubwijsje horen fluiten en neuriën. Helaas, de victorie was te vroeg gekraaid: de symptomen van snel verlopende doodsstrijd (biologen spreken van vlugzwichtparoxysmen) bleken bedriegelijk; het ongedierte herstelde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich, en de bezorgdheid onder lynxgezinden groeit weer. Ook in ons werelddeel, want hoe lang zullen ònze lynxen voor die gesel gespaard blijven? Laat ieder zich vertrouwd maken met het uiterlijk en de gewoonten van dit schijnbaar zo nietige wezentje. Hoe beter de bevolking over dit ernstige probleem is ingelicht, des te minder kans op verwarring en paniek. Kijkt uw lynxen dagelijks na. Leest de regeringsbrochure aandachtig. Geeft u op voor de landelijke lynxvachtwormpjesquiz onder leiding van Maarten 't Hart, met mooie prijzen.’ Maar nog één letter langer zijn: banksexforumzwijgplicht, jachtbuksflopvermijding, bankforumzwijgplichtjes, budofrankjeszwijgplicht. Bij het laatste woord tekent inzender prof. V. aan: ‘In België won een van mijn kennissen een aardig bedrag als deelnemer aan het kampioenschap Oosterse vechtsporten. Hij wenst de som gelds niet aan de belasting op te geven, en heeft de familie en bekenden daarom een budofrankjeszwijgplicht opgelegd.’ Wij ontvingen geeneen woord van drieëntwintig verschillende letters, zoals er ook geen lieveheersbeestje met drieëntwintig stippen bestaat. Maar wij ontvingen wèl van drie inzenders woorden van vierentwintig letters. Nu ging ons hartje wat sneller kloppen. Want u denkt misschien: wat is dat allemaal voor onzin? Maar er zit een hooggestemd doel achter deze wedstrijd. De ‘prachtsymboliek’-woorden behoren, om het geleerd uit te drukken tot de zogenaamde isogrammen. Een isogram is een woord waarin elke letter evenveel voorkomt. Zo troffen we eens bij Van Looy het woord ‘doodgelukkig-luie’ aan met elke letter tweemaal. Een heel ander verschijnsel is het pangram: een woord of zin waar elke letter van het alfabet in voorkomt. Van drs. S. ontvingen we de zin: ‘De journaliste, buisverknocht, glipte watervlug in bed, gympjeszacht, omdat d'r man, c.q. ex-vrind al mafte’. In dit pangram is bovendien elk woord een isogram. Isogrammen moeten zo lang mogelijk zijn, pangrammen zo kort mogelijk. In hun record snijden isogram en pangram elkaar: een woord van zesentwintig letters, elke letter van het alfabet eenmaal. Volgens de legende zal bij het uitspreken van zulk een woord de aarde met een tevreden zucht leeglopen. Zover zijn we nog niet. Het record staat op vierentwintig letters. In volgorde van minder mooi naar mooier zijn het de woorden: sexyjufvakbondzwijgplicht, smurfvakbondzwijgplichtje, exvakbondsjuryzwijgplicht. De inzenders van deze drie toppers waren P. van Vollenhoven, mevrouw Van der Zant, en A. Vormaat (de laatste per telegram). Na sluitingstijd ontvingen wij nog op A4-formaat het miraculeuze en ontzaginspirerende vijfentwintigletterwoord ‘gymwijfvrindjeskopbalzucht’. Gelukkig was dit van de hand van de al tot winnaar verklaarde heer Adrie Vormaat, zodat de prijzen blijven waar ze waren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Passen we dezelfde redenering toe op letters in woorden, dan lijkt de kans, dat een woord van n letters een isogram is, gelijk aan 26 × 25 × 24 × ... × (27 - n) / 26n voor n maximaal gelijk aan 26. Dit gaat echter niet op. We komen op deze niet-overeenkomst tussen getallen en woorden nog uitgebreid terug in 22.
Het gram in isogram kan ook hoger liggen dan letters in woord. De eis dat elke zin nieuw moet zijn is eenvoudig vervulbaar. Maar de eis dat in een tekst elk woord hoogstens éénmaal mag optreden is zwaar. Hoe lang is de tekst die u, met steeds verse woorden, kunt schrijven? Het record staat met driehonderdtachtig woorden op naam van Verschuyl (17c), die er bovendien een voor dit boek ongewoon geluid, namelijk dat van de echte Nedertaalkundige, in laat horen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18 Pangram‘Pan’ is Grieks voor ‘alle’, en een pangram is een gram waar alle lagere grammen minstens éénmaal in voorkomen. Een woordenboek is dus, als het een goed woordenboek is, een pangram waar alle woorden van een taal in staan. Een grammatika is, als het een goede grammatika is, een recept voor een pangram waar alle zinnen van een taal in zitten. Woordenboeken bestaan, grammatika's niet. Je eist natuurlijk bij woordenboeken en grammatika's ook nog dat er geen woorden of zinnen uitvloeien die niét tot de taal behoren. Het bekendste pangram is de zin waarin alle letters van het alfabet voorkomen. Elke schrijfmachinemonteur zal na gedane arbeid op de gerevideerde machine de geheimzinnige toverformule ‘The quick brown fox jumps over a lazy dog’ achterlaten. Het kan korter, en het kan in het Nederlands, althans het Opperlands. Ik zal zo'n zin een ‘panzin’ noemen, ik zal de zin die het alfabet opnoemt verbieden, en ik zal de prestaties noteren door de overbodige letters, die meer dan éénmaal gebruikt werden, tussen haakjes te zetten achter het aantal letters dat het pangram telt. Een lipogram is nooit een pangram. Een palingram-pangram moet minstens éénenvijftig letters tellen (22). In een bijzonder geval kan men alleen de klinkers beschouwen, en deze in een wóórd proppen. Korte woorden met de zes klinkers van het xyz-alfabet zijn ‘autotypie’ en ‘loyauteit’, die beide vanwege een dubbele t geen letterisogram zijn. ‘Gymnastiekvrouw’ wel. Met ij erbij: ‘Yoga-ijskruier’. In Furore, nummer zeven, werd het woord ‘huishoudbeurs’ geprezen als bevattende alle tweeletterklinkers met een u. Na- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17b Groeiende rij prachtsymboliek
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17c Enkele taalkundige bedenkingenIk hoop dat je hiermee het langste isogram op woordniveau onder ogen krijgt. Iemand anders kan natuurlijk bijzonder handig, zeg maar, oeverloos adjectieven aaneenbreien - gelijk Hair plusminus tien jaar geleden prachtig muzikaal verklankte, later helaas nageaapt door Pepsi Cola reclamejongens (likkebaardend, koel, etc.) - echter, dergelijke aaneenschakelingen of andere nevenschikkende rekkingen paren grote lengte aan ontoelaatbareflauwheid. Volgensschrijver dezes wordt dan een nogal mager, opgeklopt, zouteloos, geest- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dodend (hier tegelijk gedemonstreerd) resultaat nagejaagd - toneelspelers noemen zoiets ‘schmieren’ -, niet interessant genoeg dus. Tot nu toe zijn twee van de drie lidwoorden benut - hè, nee stom rund, daar ontsnapt-ie verdorie achteloos, die kostbare steunpilaar voor substantieven, voorgoed onbruikbaar, mag nergens meer voorkomen (uitleg cursivering volgt weldra). Gedeeltelijke overeenkomsten tussen lettereenheden, vindt ondergetekende, leveren gigantische, ja schier onoplosbare problemen bij dit soort opgaven, indien wij linguistische begrippen, neem ‘woordidentiteit’, laten meespelen. Bijvoorbeeld: moet ons (metatalig Opperlands!) dezelfde status hebben als bovenvermeld meervoudig pronomen possessivum, verwijzend naar eigen kring, soms pluralis majestatis uitdrukkend? Schriftuurlijk geniet honderd gram zeker voorkeur. Soortgelijke opmerkingen gelden homofonen (doordenkertjes toegestaan, vertaal pecuniae), doch bovenal samenstellingen. Zo gebruiken Nederlanders hun negende koppelwerkwoord, beginnend met v, tevens zelfstandig, hierboven reeds gemarkeerd, opgebouwd uit prefix plus stam welke laatste geen ‘gaan’ betekent, integendeel juist iets tegenovergestelds. Ge (knipogen naar Brabantse lezers blijft beleefd) begrijpt toch hoe allerlei omschrijvingen zich ter nadere aanduiding aanbieden, zoals arriveren, naderen, uitermate lekker gevoel ondergaan... Hamvraag: verschijnt genoemd element straffeloos zonder voorstuk? Kortom, enig uitsluitsel inzake gehanteerde criteria lijkt dringend gewenst, want verwarring over partiële klankgelijkheid (via morfemen) versus grafische vergelijkingseenheden schijnt spelbreker, althans teveel willekeurige esthetiek verdringt objectieve maatstaven. Overigens blijken synoniemen alsmede copula-constructies behoorlijk productief, al heten er slechts weinig te bestaan.
prof. dr. h.j. verschuyl | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18a PangramzinnenGoed roze sexfilmshowtje van Bep Nooy in Quick. In Zweden vocht groepje quakers bij sexfilm. Ik gaf z'n quasi sexy vrouw acht bedlampjes. Jim zag de helft van de New York-Quebecexpres. Lex bederft uw quiz met typisch vakjargon. De export blijft qua omvang typisch zwak. Bas wil zelf gympjes kopen van de extra chèque. Zwijgend bikt Max elf halve croquetjes op. Ex-premier Jan de Quay was bovenal zelf geschokt. Felixje, Querido's uitgaven zijn wel prachtboeken. Voor acht zogenaamde babywelpjes kwam taxi frequent. Ach, yoghurt is 'n exquis drankje, proef zelf waarom 't u bevalt. Zelfs Coby vindt het exportquotum wijn karig. Catz' elixer bij Aquavit gemengd: je proeft whiskey! Berucht quislingtype krijgt maximumstraf van twee jaar zonder aftrek. Aquariumwinkel bezorgde vijf typisch luxevisjes. Symphonie van warmoranje rozen in feestelijk luxebouquet geschikt. Alsjeblieft, Querido's schrijvers, welgekozen exemplaren. ‘Van Agt won quasi’, zucht ex-premier J. den Uyl bekaf. ‘Quatsch vrouw’, zegt ex-premier J. den Uyl, ‘ik bof’.
och, zwak vormpje blijft exquis ding!
Het tweesextiljoenvijfquadriljoenzesbiljoenachtmiljoenkoppige publiek applaudisseerde toen de snelle bruine vos over de luie hond sprong. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18e Aangetroffen pangramEen minimaal alfabet vond ik in het nrc-Handelsblad van 23 januari 1978 op de sportpagina, waar stond: ...boven z'n eigen Nederlands record. Winnaar werd de Nieuw-Zeelander Rod Dixon voor zijn landgenoot en wereldrecordhouder Dick Quax. Olympisch kampioen Lasse Viren uit F... | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tuurlijk zijn ‘fraudeursvrouwhuilkuur’ en ‘auteurshuishoutvuur’ beter. Van tijd tot tijd schrijven kranten die niets meer weten te verzinnen, een prijsvraag voor de kortste panzin uit. Vóór de oorlog deed de Haagsche Post dat. Of het nu bij die gelegenheid was of bij een andere, maar het vooroorlogs record is van George van den Bergh, en luidde: ‘Gindsch zwak vormpje blijft exquis’. Deze 29 (e, i, s)-panzin geldt in de huidige spelling niet meer, en wordt in de moderne versie de 30 (e, i, o, s)-panzin ‘Och, ginds zwak vormpje blíjft exquis’. Het kan beter: ‘Z'n dom exquis wijfje bracht vlug kip’ is een 29 (e, u, i)-panzin met een ontsierende apostrof. Het Eindhovens Dagblad had in de lente van 1979 een wedren, waarin het kennelijk de opgaaf was dat niet ij maar y de vijfentwintigste letter van het alfabet was, die werd gewonnen door ing. J.J. van der Brugghen met de 28 (e, i)-panzin: ‘Exwelp vond bak, schrijft gymquiz’. Nog een letter korter is de 27 (i)-panzin van Van Caldenborgh, die weliswaar de ij als vijfentwintigste letter heeft, maar daarnaast op een andere plek in de zin de i en de j ‘toevallig’ naast elkaar heeft staan en die een afkorting bevat: ‘Dwong klamp bij ex-tv-schrijfquiz?’ In het xyijz-alfabet is Jaap van der Woude winnaar met: ‘Doch 'n exquis gympje zwerft vlakbij’, 29 (e, e). De pangram-problematiek is duidelijk: je zou de zes klinkers in zes woorden willen onderbrengen, met steeds een flinke stapel medeklinkers daarvoor en daarachter, maar de q eist al een u op. De meeste panzinnen hebben overtollige klinkers. In 18a toon ik een aantal panzinnen uit Het Parool, dat met Oudjaar 1977 een dergelijke prijsvraag uitschreef. De panzin leent zich voor ontdekking in Echt Naïef Nederlands Zonder Opperlandse Aspiraties. Als u ergens een x en een q bij elkaar in de buurt ziet, loont het de moeite na te gaan hoe groot het stuk tekst daaromheen moet zijn om alle letters van het alfabet te bestrijken. In 18e wordt een voorbeeld vertoond uit een sportbericht. Wie alle letters van het alfabet in een wóórd wil proppen neemt het eenvoudigste een telwoord. De letter k is de enige die niet in een Nederlandse getalnaam staat (tenzij u ‘oktiljoen’ wilt schrijven), en dus moest aan het telwoord in 18a nog ‘-koppig’ worden toegevoegd.
Een pangram moet alle letters van het alfabet minstens éénmaal bevatten, en moet verder zo kort mogelijk zijn. Een isogram mag elke letter maar éénmaal bevatten, en moet verder zo lang mogelijk zijn. Vanzelf doemt dus de vraag op: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19 Kan een isogram een pangram zijn?We onderscheiden drie alfabetten: het Hollandse (uvwxijz), het ptt-(uvwxyz), en het Tolerante (uvwxijyz) dat zevenentwintig letters heeft. Als de ij als één letter wordt beschouwd is hij afwijkend gezet. Een isogram noteren we door op te geven: het aantal letters, tussen haakjes de letters die er níet in zitten, en de eisoort. De eisoort is ij, y of ijy. Spaties tellen niet mee. Een pangram noteren we door op te geven: het aantal letters, tussen haakjes de letters die er te veel in staan, eisoort. Hoewel men best panwoorden en isozinnen kan maken, zie je altijd panzinnen en isowoorden.
In het ptt-alfabet is de beste panzin van Van der Brugghen: 28(e, i)y ‘Exwelp vond bak, schrijft gymquiz’ met natuurlijk een rare ij die voor i en j telt. Een goed ptt-isowoord ken ik niet. In het Hollandse alfabet is de beste panzin van Van Caldenborgh: 27(i)ij ‘Dwong klamp bij ex-tv-schrijfquiz?’ met weer een ij (eentje!) als i en j gebruikt. In het Hollandse alfabet is het beste isowoord van Van der Zant: 24(q, x)ij ‘smurfvakbondzwijgplichtje’, terwijl Van Caldenborgh ons wil doen geloven in: 26()ij ‘tijdschrijfvlugzwenkboxmap-q’. De zesentwintig letters zijn dus van boven met 27 en van onder met 24 benaderd. In het Tolerante alfabet is de beste panzin met y van Van der Woude: 29(e, e)ijy ‘Doch 'n exquis gympje zwerft vlakbij’, en het beste isowoord is van Vormaat, of Van Caldenborgh: 25(q, x)ijy ‘gymwijfvrindjeskopbalzucht’ (Vormaat), 26(q)ijy ‘barvodsexnymfzwijgplichtjuk’ (Van Caldenborgh). De zevenentwintig letters zijn dus van boven met 29, en van onder met 25, of 26, benaderd. |
|