zijn beide armen open, en met een gekraak van beenderen splijt de vos over de gansche lengte van de ruggegraat tot vlak in de borst vaneen. Een dikke massa van volle ingewanden gulpt naar buiten met lucht, warm als de lucht van mest.
En er wielt een gloeiend rad in Panturles oogen.
‘Misschien heeft hij ze toe, zijn oogen. Doch op den blinden tast woelt hij in den buik van het beest, en in het bloed voelt hij zachte dingen, die hij kwetst onder den duw van zijn vingers. Het spuit als druiven. En het doet hem zóó goed, dat hij ervan kreunt.’
Deze bacchantische omgang met het bloed (en op andere plaatsen in de roman ook met de bodem) is waarschijnlijk de reclamemanagers van het nationaal-socialistisch programma veel te weinig ‘opbouwend’; maar dat de stijl van Giono in het geheel niets heeft van het grauwe asphalt der ontaarde grote steden, zullen ook zij moeilijk kunnen loochenen. Giono is het type van de bacchantische provinciaal, maar niet in het Pallieter-genre; zijn exaltatie is daarvoor veel te weinig gemoedelijk. Toch komt men genoeg pallieterij tegen in deze roman. De passage, waarin Arsula, Panturle's vrouw, zegt, van haar toekomstig kind sprekend: ‘Wij zullen samen in het gras zitten, hij en ik, en ik zal mijn melk in het gras laten spuiten, om hem te laten lachen’, zou, wat de exaltatie betreft, wel kunnen doen denken aan Pallieters uitroep: ‘De aarde baart, zij geeft zog’; er is een gemeenschappelijke neiging om natuur-phaenomenen en sexuele symbolen gelijk te stellen en in de panische verrukking het onderscheid tussen mens en overige schepping op te heffen. Maar omdat Giono de Vlaamse oubolligheid mist, gaat de vergelijking verder niet op.
De geschiedenis, waar het hier om gaat, heeft veel van een libretto voor de natuur-verheerlijking, waaraan Giono zich op bladzijde na bladzijde te buiten gaat. Het tragische moment is er wel in verondersteld, maar alle geruchten van ouderdom, misère en dood worden overstemd door ‘Pan’ en zijn adept Panturle, de jager, die er in slaagt koren te laten groeien. Zijn verbintenis met Arsula, de zwerfster, assistente van de oude zwerver Gédémus, is een pure natuurgebeurtenis; een feestelijke episode, die gepaard gaat met de groei van het graan. Dit